Woorden.wiki.kennisnet.nl:Clusterverzameling: verschil tussen versies

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Ga naar:navigatie, zoeken
(8)
(Tekst vervangen door 'Hier kunnen clusters gezet worden als je niet precies weet hoe het moet.')
 
(5 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.1/woordenschat4.1.pdf
+
Hier kunnen clusters gezet worden als je niet precies weet hoe het moet.
 
 
Thema 1: Vriendjes en vriendinnetjes
 
Woordcluster 1:
 
De vriendschap: Als je vriendschap met iemand sluit, worden jullie vrienden en
 
vriendinnen.
 
Onafscheidelijk: Als mensen onafscheidelijk zijn, zijn ze bijna altijd samen. Ze zijn
 
heel goede vrienden.
 
Gesteld zijn op: Als je gesteld bent op iemand, dan vind je iemand aardig.
 
Woordcluster 2:
 
De kaft: De kaft van een schrift of een boek is de buitenkant ervan. Kaften zijn
 
gemaakt van dik papier of karton.
 
De titel: De naam van een boek of cd. De titel verklap soms al een beetje waar het
 
boek of de cd over gaat.
 
De inhoud: de inhoud van een boek is wat er in het boek staat.
 
De bladzijde: De bladzijde is één kant van een blad in een boek, krant of tijdschrift.
 
Bladzijden zijn genummerd.
 
Woordcluster 3:
 
De ruzie: Als mensen ruzie hebben zijn ze boos op elkaar. Ze zeggen lelijke dingen
 
tegen elkaar omdat ze het niet met elkaar eens zijn.
 
Onenigheid: Mensen die onenigheid hebben, hebben niet dezelfde mening. Daar
 
hebben ze een beetje ruzie over.
 
Kibbelen: kibbelen is ruzie maken over kleine dingen.
 
Woordcluster 4:
 
Eenzaam: Als je je eenzaam voelt, ben je verdrietig omdat je bijvoorbeeld geen
 
vriendjes of vriendinnetjes hebt. Je denkt dan dat niemand jou leuk vindt.
 
Droevig: Droevig betekent: verdrietig.
 
Zielig: Iemand die zielig is, heeft pijn of verdriet. Je zou hem willen helpen.
 
Woordcluster 5:
 
Zich vervelen: Als je je verveelt, kun je niets leuks verzinnen om te doen. Je hebt
 
nergens zin in.
 
Hangerig: Als je hangerig bent, dan hang je maar wat rond, je hebt nergens zin in en
 
je weet niets te doen.
 
Niksen: Als je aan het niksen bent, dan doe je niets.
 
 
 
----
 
==2==
 
Thema 11: Groter, beter, sterker
 
Woordcluster 1
 
Bevelen: iemand die beveelt, zegt tegen anderen wat ze moeten doen. Ze moeten
 
gehoorzamen, of ze willen of niet.
 
Het bevel: een bevel is een opdracht die je moet uitvoeren. Je mag niet zeggen dat je er geen
 
zin in hebt.
 
Gehoorzamen: Als je gehoorzaamt, doe je wat iemand je opdraagt.
 
Woordcluster 2:
 
Kletsnat: kletsnat betekent: zo nat de druppels eraf vallen.
 
Vochtig: vochtig is: een beetje nat.
 
Klam: Klam is: vochtig en een beetje plakkerig.
 
Woordcluster 3:
 
Opscheppen: Als je over iets opschept, ben je er heel trots op. Maar je praat er zo veel over,
 
dat andere mensen het vervelend gaan vinden.
 
Bron: http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.11/woordenschat4.11.pdf
 
De opschepper: Een opschepper is heel trots op iets en praat daar steeds maar over. 
 
Trots: Iemand is trots op iets als hij graag wil laten zien wat hij heeft. Of hoe goed hij iets
 
kan.
 
Bescheiden: Iemand die bescheiden is, verbeeldt zich niets, schept niet over zichzelf op en
 
houdt zich graag op de achtergrond.
 
Woordcluster 4:
 
Het talent: Als je ergens talent voor hebt, kun je daar zonder veel moeite erg goed in worden.
 
Met een talent wordt je geboren.
 
De aanleg: Als je aanleg voor iets hebt, kun je het goed en snel leren. Als je aanleg hebt voor
 
tekenen, dan kun je snel en goed leren tekenen.
 
Begaafd: Als je begaafd bent, ben je knap. Je kunt iets erg goed. Als je goed kunt rekenen,
 
ben je begaafd in rekenen.
 
De gave: Een gave is een talent. Als je de gave hebt om piano te spelen, kun je dat zonder
 
veel moeite leren.
 
Woordcluster 5:
 
De rivier: Een rivier is een waterstroom. De meeste rivieren beginnen in de bergen en komen
 
uit in de zee, of in een andere rivier.
 
Stromen: een vloeistof die stroomt, beweegt met kracht één richting uit. Water stroomt
 
bijvoorbeeld uit de kraan.
 
De oever: Een oever is een rand van een rivier of een meer. Bij de oever begint het land.
 
Woordcluster 6:
 
De kleermaker: Een kleermaker is iemand die kleren maakt voor zijn beroep.
 
De stof: Stof, dat zijn lappen van geweven draden. Kleren zijn gemaakt van stof.
 
Naaien: Kleren naaien is: ze maken van stof, met naald en draad of met de naaimachine.
 
Borduren: Borduren betekent: met naald en draad figuren maken op een lap stof.
 
 
 
==3==
 
Bron: http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.12/woordenschat4.12.pdf
 
 
 
Thema 12: Een beetje bang
 
Woordcluster 1:
 
Beven: beven is een heel klein beetje heen en weer bewegen. Het is bijna niet te zien, en je  
 
kunt het niet tegenhouden. Je beeft bijvoorbeeld van kou of angst.
 
Rillen: Als je rilt, heb je het even koud. Je beeft ervan.
 
Trillen: trillen is: heel snel een klein beetje heen en weer bewegen. 
 
Woordcluster 2:
 
De manege: Een manege is een paardrijschool.
 
De ruiter: een ruiter rijdt op een paard.
 
Dresseren: Als je een dier dresseert, leer je dat dier om jou te gehoorzamen. Je leert hem
 
kunstjes.
 
Woordcluster 3:
 
Het geluid: Geluid is iets wat je kunt horen.
 
Ritselen: Ritselen betekent: een zacht geluid maken. Het klinkt als het bladeren in een boek.
 
Of het lopen door de herfstbladeren.
 
Het geritsel: Als je geritsel hoort, hoor je een zacht geluid. Het klinkt als het bladeren in een
 
boek. Of het lopen door herfstbladeren.
 
Ruisen: Iets wat ruist, maakt een zacht geluid. Het klinkt als de wind die door de bomen
 
gaat. Of als stromend water.
 
Het geruis: Geruis is een zacht ruisend geluid dat steeds maar doorgaat. Het klinkt als de
 
wind die door de bomen gaat.
 
Woordcluster 4:
 
De ridder: Een ridder was in de Middeleeuwen een dappere man die voor een vorst vocht.
 
Hij moest de rust en orde in het land bewaken. De koning maakt een man tot ridder door
 
hem plechtig met een zwaard op zijn schouder te slaan.
 
Het zwaard: Een zwaard is een wapen om mee te steken en te slaan. Zwaarden zijn recht en
 
plat, en aan twee kanten scherp.
 
Het harnas: Een harnas is een pak van metaal. Harnassen werden vroeger door ridders
 
gedragen bij gevechten. Door hun harnas waren ze beschermd tegen aanvallen.
 
Blikkeren: Als iets blikkert, dan komt er een scherp en flikkerend licht vanaf. 
 
Woordcluster 5:
 
De schaduw: Een schaduw is een donkere vorm op de grond of op een muur. Je ziet je eigen
 
schaduw voor je als de zon of een lamp achter je schijnt.
 
De schim: Een schim is een vage figuur in het donker of in de mist. Je kunt een schim niet
 
duidelijk zien. 
 
Woordcluster 6:
 
Klagen: Als je ergens over klaag, zeg je dat je er ontevreden over bent. Je klaagt ook als je pijn
 
hebt of als je je niet lekker voelt. 
 
Kreunen: Kreunen betekent: zachte, klagende geluiden maken, bijvoorbeeld van pijn.
 
Steunen: Steunen betekent: Klagen en zuchten. Bijvoorbeeld als je heel erge pijn hebt.
 
Kermen: Kermen is: hard kreunen als je veel pijn of verdriet hebt. Dan roep je: ‘Aaahh!
 
Ooohh!
 
 
 
==4==
 
Bron:http://www.waterschip.nl/userfiles/Woordcluster%206.pdf
 
 
 
 
 
Groep 7  Taalleesland    Woordcluster
 
Thema 6; Heb je hobby’s?
 
Woordcluster 1
 
· Het percentage
 
Het percentage is een getal. Het geeft aan om hoeveel honderdste deel het gaat. 
 
Dat wil zeggen: om hoeveel procent het gaat. In jam zit een groot percentage suiker.
 
· De score
 
De score is het aantal punten dat behaald is bij een wedstrijd of een toets.
 
Halverwege de wedstrijd was de score 2-1 voor onze club.
 
· Het gemiddelde
 
Je krijgt het gemiddelde van twee getallen als je ze bij elkaar optelt.
 
Daarna deel je ze door twee. Voor het gemiddelde van drie getallen tel je drie
 
getallen bij elkaar op en deel je ze door drie. Het gemiddelde van 2 en 6 is 4.
 
Woordcluster 2
 
· Een biotoop
 
Een biotoop is een gebied waar bepaalde plantensoorten en diersoorten leven.
 
Zoals het bos of de weide.
 
· Het veen
 
Veen is een bepaald soort grond. Veen bestaat uit verkoolde plantenresten en er
 
wordt turf van gemaakt.
 
· Het moeras
 
Moeras is een gebied met heel zachte, natte grond. 
 
Moerassen zijn gevaarlijk, want je kunt erin wegzakken.
 
Woordcluster 3
 
· Een afdruk
 
Een afdruk ontstaat als je met een hard voorwerp in iets zachts drukt. 
 
Bijvoorbeeld je blote voet in het zand. Maar ook een stempel met inkt is geschikt om
 
een afdruk te maken, op papier bijvoorbeeld.
 
· De prent
 
Een prent is een pootafdruk van een dier in zand of sneeuw.
 
· De gietvorm
 
De gietvorm is de vorm waarin je iets giet wat even later hard gaat worden,
 
bijvoorbeeld gips. Als het gips hard is geworden, kun je het uit de gietvorm halen en
 
is je “afgietsel” klaar. Woordcluster 4
 
· Bewonderen
 
Als je iemand bewondert, vind je hem heel erg mooi, knap of goed. 
 
Je kijkt tegen hem op.
 
· Bespotten
 
Als je iemand bespot, maak je hem belachelijk.
 
· Minachten
 
Als je iemand minacht, laat je merken dat je hem niet veel waard vindt. 
 
Je kijkt op hem neer.
 
Woordcluster 5
 
· Fataal
 
Iets is fataal als het heel nare gevolgen heeft. 
 
Het ongeluk was fataal. Er vielen drie doden.
 
· De sensatie
 
Sensatie betekent grote opwinding, omdat er iets spannends of iets ergs gebeurt. 
 
De brand zorgde voor veel sensatie in de straat.
 
· Het risico
 
Een risico is een kans op gevaar of op iets vervelends. Als je een risico neemt, weet  
 
je dat er iets fout kan gaan. Als je zonder uitkijken oversteekt, loop je het risico
 
aangereden te worden.
 
 
 
==5==
 
Bron: http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.8/woordenschat4.8.pdf
 
 
 
 
 
Woordenschat thema 8: Lekker schoon
 
Woordcluster A
 
Schoonmaken: het vuil van iets afhalen
 
Schrobben: het met water en een borstel of bezem schoonvegen. Bijvoorbeeld een
 
stoep.
 
Boenen: Je gaat ergens met een doek of een borstel stevig overheen. Je boent iets om
 
het schoon te maken of te laten glimmen.
 
Het stoffer en blik: Een stoffer is een borstel met zachte haren. Bij een stoffer hoort
 
een blik. Met een stoffer veeg je stof en vuil op het blik.
 
De dweil: Een dweil is een dikke lap stof om een vloer mee schoon te maken. Je
 
maakt een dweil dat eerst nat.
 
Het schoonmaakmiddel: een schoonmaakmiddel is een vloeibare zeep die je gebruikt
 
om bijvoorbeeld het toilet mee schoon te maken.
 
Woordcluster B
 
Schuren: het gladmaken of schoonmaken. Ik heb die ruwe plank met schuurpapier
 
glad gemaakt.
 
Het schuursponsje: Een schuursponsje is een sponsje met een ruwe kant waarmee je
 
vuil weg kunt schuren.
 
Poetsen: het schoonmaken met een doek. Je wrijft erover, zodat het gaat glimmen.
 
Zemen: Ramen zemen is: ramen met water en zeep schoonmaken. Daarna maak je ze
 
met een zeem droog.
 
Woordcluster C
 
Onverzorgd: Als je er onverzorgd uitziet, zie je er slordig en ongewassen uit. Dan
 
zorg je niet goed voor jezelf.
 
Smerig: vies of vuil
 
De veeg: Een veeg is een vlek of streep die door een vegende beweging is ontstaan.
 
Warrig: iets is warrig als het in de war zit. Het is een beetje slordig.
 
Keurig: Keurig is: erg netjes en mooi
 
Woordcluster D
 
Het wasvoorschrift: In een wasvoorschrift staat hoe je je kleren moet wassen. Vaak
 
staat een wasvoorschrift op een kaartje van stof dat in een kledingstuk is genaaid.
 
De temperatuur: De temparatuur van iets geeft aan hoe warm of koud het is. De
 
temparatuur kun je meten met een thermometer.
 
De thermometer: Met een thermometer meet je hoe warm of koud het ergens is. Of
 
hoeveel koorts iemand heeft. Een thermometer is meestal een dun buisje met een
 
vloeistof erin. De vloeistof gaat omhoog als het warm wordt en nar beneden als het
 
koud wordt.
 
Lauw: Lauwe vloeistof is een beetje warm, maar niet heet.
 
De stomerij: Een stomerij is een bedrijf waar kleren met stoom en
 
schoonmaakmiddelen worden schoongemaakt. Dat gebeurt met kleren die niet in de
 
wasmachine kunnen, of met grote gordijnen. 
 
Woordcluster E Afwassen: Afwassen is het met water en zeep schoonmaken van de vaat.
 
De vaat: De vaat, dat zijn alle spullen die na het eten moeten worden afgewassen,
 
zoals borden, bekers en bestek.
 
Het afdruiprek: Een afdruiprek is een rek waarop je de gewassen vaat laat drogen.
 
De afwasmachine: Een afwasmachine is een machine die de afwas voor je doet. Een
 
machine werkt op stroom
 
 
 
==6==
 
Bron: http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.10/woordenschat4.10.pdf
 
 
 
Thema 10: Hiep, hiep, hoera!
 
Woordcluster 1: 
 
Beleefd: Als je beleefd bent dan gedraag je je netjes. Je hebt goede manieren. Dat is prettig
 
voor andere mensen.
 
Onbeleefd: Als je onbeleefd bent dan laat je zien dat je geen goede manieren hebt. Andere
 
mensen storen zich dan aan je.
 
Woordcluster 2: 
 
Trakteren: Iets lekkers uitdelen omdat er iets te vieren is. Je trakteert bijvoorbeeld op school
 
als je jarig bent.
 
De traktatie: Iets lekkers. Dit kan bijvoorbeeld snoep zijn.
 
Feliciteren: Als je iemand feliciteert dan wens je iemand geluk. Je wenst iemand geluk als er
 
iets fijns gebeurt, zoals een verjaardag. Je zegt dan: Van harte gefeliciteerd.
 
Condoleren: Je condoleert iemand als een familielid of een vriend van hem is overleden. Je
 
zegt dan dat je het erg vindt en dat je meeleeft met zijn verdriet. 
 
Woordcluster 3: 
 
Het gerucht: Een gerucht is een nieuwtje dat rondverteld wordt. Je weet niet zeker of een
 
gerucht waar is.
 
De praatjes: Iets dat mensen over iemand vertellen. Meestal iets dat niet leuk is.
 
De waarheid: Dingen die waar zijn. Als je de waarheid spreekt dan vertel je de dingen precies
 
zoals ze echt (gebeurd) zijn. 
 
Woordcluster 4:
 
Trouwen: Als twee mensen veel van elkaar houden, trouwen ze met elkaar. Ze spreken voor
 
de wet af dat ze altijd bij elkaar zullen blijven. Ze gaan dan ook naar de kerk om een zegen te
 
vragen over hun huwelijk. Daarna wordt de bruiloft gehouden.
 
De bruiloft: een bruiloft is een feest van twee mensen die trouwen.
 
Het bruidspaar: Twee mensen die gaan trouwen
 
De bruidegom: Een bruidegom is een man die trouwt.
 
De bruid: Een bruid is een vrouw die trouwt. 
 
Woordcluster 5:
 
Bijzonder: Iets wat bijzonder is, is anders dan gewoon. Het is apart. Koninginnedag is een
 
bijzondere dag.
 
Apart: Iets wat apart is, is anders dan andere dingen. Het is bijzonder. Ik heb een aparte trui
 
aan.
 
Ongewoon: Iets wat niet normaal of gewoon is.
 
Alledaags: Alledaagse dingen zijn heel gewoon, bijna een beetje saai.
 
Woordcluster 6:
 
De camera: Een toestel om foto’s, video’s of films mee te maken.
 
Het toestel: Een toestel is een apparaat. Bijvoorbeeld een televisietoestel, een telefoontoestel
 
of een fototoestel.
 
Het album: Een boek met lege bladeren om iets in te plakken. Bijvoorbeeld een
 
postzegelalbum of een fotoalbum.
 
Het lijstje: Een rand van bijvoorbeeld hout om een foto of om een schilderijtje heen.
 
 
 
==7==
 
 
 
Bron: http://www.groep3.mysites.nl/mypages/groep3/291728.html
 
 
 
 
 
Met woorden in de weer is een aanpak voor goed woordenschatonderwijs. Deze methode werkt volgens de viertakt:
 
 
 
voorbewerken
 
semantiseren
 
consolideren
 
controleren
 
 
 
Wanneer u in de klas met Met woorden in de weer werkt, staan hieronder enkele woordclusters voor groep 3 die u kunt gebruiken. Wanneer u met Met woorden in de weer wilt gaan werken of meer wilt weten over deze aanpak, bezoek dan eens de site www.metwoordenindeweer.com
 
 
 
Woorclusters kunnen in de volgende vormen op de woordmuur verschijnen:
 
 
 
Parachute
 
De parachute geeft een hiërarchische relatie weer. Bij een parachute kun je altijd zeggen ........ is .........
 
 
 
Voorbeeld: Het woord “het seizoen” hangt boven aan de parachute. Daaronder hangen de herfst, de winter, de lente en de zomer. Je kunt zeggen: herfst is een seizoen.
 
 
 
De trap
 
Een trap laat een proces of ontwikkeling zien: groot, groter, grootst – moeder,
 
oma, grootmoeder
 
 
 
De kast
 
In een woordkast vind je tegenstellingen: nacht – dag, groot – klein
 
 
 
De spin
 
Wanneer het cluster in geen van bovenstaande vormen te plaatsen is, komt het
 
cluster in een spin terecht. Hierbij staat één woord centraal in het midden en de
 
andere woorden hangen er omheen.
 
 
 
Woordclusters voor groep 3, per vakgebied
 
 
 
Veilig Leren Lezen
 
het water, de sloot, de rivier, het kanaal (rivier komt voor in het verhaal van kern 1)
 
de boom, de twijg, de bast, de kruin, de wortels (bos en tak, kern 4)
 
de woning, de hut, de villa, de boerderij, het rijtjeshuis (hut, kern 4)
 
het gereedschap, de bijl, de beitel, de tang (bijl, kern 5)
 
het hout, de plank, de stok, de balk (hout, kern 5)
 
het hout, het metaal, het plastic
 
de riem, de gesp, het leer (riem, kern 5)
 
het monster, de griezel, griezelig (verhaal kern 2)
 
de sok, de kous, de kniekous, de panty (sok, kern 1)
 
de pen, de vulling, de inkt (pen, kern 1)
 
de pen, de vulpen, de balpen, de fijnschrijver (pen, kern 1)
 
het opbergmateriaal, de doos, de mand, de bak (doos, kern 3)
 
de zeep, het waspoeder, de shampoo, de vloeibare zeep (zeep, kern 3)
 
de geit, de sik, de hoorn, het zoogdier (geit, kern 6)
 
de pauw, pronken, sierlijk (pauw, kern 6)
 
de uil, de braakbal, de prooi, de roofvogel (uil, kern 6)
 
 
 
Rekenen
 
de plattegrond, de bouwtekening, nabouwen
 
splitsen, verdelen, groepjes maken
 
tellen, het getal, het cijfer, de hoeveelheid
 
het rekenmateriaal: het fiche, het rekenrek, de liniaal
 
de dobbelsteen, de pion, het gezelschapsspel
 
 
 
Sinterklaas
 
de intocht, de haven, de burgemeester, de begroeting
 
de verrassing, de surprise, verrassen
 
de plattegrond, de route, de routebeschrijving
 
de pepernoten, het deeg, kneden, het recept
 
de stoomboot, het roer, het anker, de kombuis
 
de open haard, de schoorsteen, het roet, de schouw
 
de open haard, de verwarming, de kachel
 
 
 
Kinderboekenweek
 
de bibliotheek, de lenerspas, het abonnement
 
de kinderboekenweek, de jury, het bekroonde boek
 
de zilveren griffel, de gouden griffel, het zilveren penseel, het gouden penseel
 
de illustratie, de tekenaar, de kaft
 
de rug, de kaft, de titel
 
de schrijver, de drukker, de uitgever
 
 
 
Verkeer
 
de tekens: het verkeerslicht, het verkeersbord, de markering
 
het verkeer: de voetganger, de automobilist, de fietser
 
oversteken, uitkijken, afslaan
 
veilig, onveilig
 
het uniform, de agent, de bekeuring
 
 
 
Creatieve vakken
 
de kleuren, de koele kleuren, de warme kleuren, de neutrale kleuren
 
schilderen, het penseel, mengen
 
 
 
Consolideerspelletjes
 
 
 
De koning
 
Eén kind is de koning of koningin. De koning moet een belangrijke brief schrijven, maar hij is een woord vergeten! De kinderen moeten de koning helpen dit woord te vinden, maar zij maken het de koning niet te gemakkelijk. De koning moet het woord raden. Het woord hangt als een plaatje of met tekst op de kroon van de koning. De koning kan het woord zelf niet zien, de kinderen in de klas wel. De kinderen vertellen iets over het woord, ze mogen het woord zelf niet gebruiken. Zo probeert de koning erachter te komen over welk woord het gaat.
 
 
 
Alle vogels vliegen
 
De leerkracht vertelt iets over een woord van de woordmuur, bijv. "Met een bijl kun je schrijven"! Dit is grote onzin. De kinderen blijven zitten. Wanneer de leerkracht iets vertelt wat wel waar is, zoals "Alle vogels vliegen", gaan de kinderen staan en wapperen ze met de armen.
 
 
 
De detective
 
Eén kind gaat naar de gang en krijgt een woord van de woordmuur. Het kind gaat terug naar de klas. De klas mag 10 vragen stellen die het kind met ja of nee kan beantwoorden, om erachter te komen welk woord het kind in gedachten heeft. De klas moet goede vragen stellen.
 
 
 
De bom
 
Nodig: een bom
 
Alle kinderen hebben een woord van de woordmuur in hun hoofd. De bom gaat door de klas. Wanneer je de bom hebt, mag je je woord zeggen. Als de bom net bij jou af gaat, ben je af.
 
Variatie: één kind noemt een woord, het volgende kind noemt de betekenis én een nieuw woord, het volgende kind noemt de betekenis van dit woord én een nieuw woord en zo verder...
 
 
 
Woordstukjes
 
De leerkracht noemt een stuk van een woord van de woordmuur, bijv. li-... hij gooit de bal naar een kind. Dit kind noemt het ontbrekende stuk: -bel. Nu mag dit kind het eerste stuk van een woord noemen en de bal naar een volgend kind rollen of gooien. Gebruik een zachte bal!
 
 
 
Raadsels
 
De leerkracht geeft raadsels over woorden van de woordmuur.
 
 
 
Ren je rot
 
Er hangen verschillende woorden (3 of 4) in de speelzaal/buiten. De leerkracht vertelt iets over één van deze woorden. De kinderen rennen naar het woord waar het over gaat.
 
Bijvoorbeeld de woorden zijn: herfst, winter, lente, zomer. De leerkracht vertelt:
 
- het sneeuwt buiten
 
- ik lig op het strand
 
- lammetjes
 
- kastanje
 
 
 
==8==
 
Bron: http://www.jufgerdineke.weblesjes.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=81:feest&catid=60:feest&Itemid=66
 
Woordenschat Bruiloft
 
De volgende woorden zijn gebruikt bij de woordkaartjes, het memory en de plaatjesrups:
 
 
 
bruid
 
bruidegom
 
bruidspaar
 
bruidsjonker
 
bruidsmeisje
 
boeket
 
corsage
 
ringen
 
trouwjurk
 
sluier
 
hoed
 
stropdas
 
trouwauto
 
koets
 
kaarten
 
kerk
 
dominee
 
trouwbijbel
 
ballonnen
 
slingers
 
cadeau
 
kus
 
hart
 
bruidstaart
 
aanzoek
 
fotograaf
 
feliciteren
 
 
 
==9==
 
 
 
 
 
==10==
 
 
 
==11==
 
 
 
==12==
 
 
 
==13==
 

Huidige versie van 22 dec 2010 om 23:41

Hier kunnen clusters gezet worden als je niet precies weet hoe het moet.