|
|
(11 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) |
Regel 1: |
Regel 1: |
− | http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.1/woordenschat4.1.pdf
| + | Hier kunnen clusters gezet worden als je niet precies weet hoe het moet. |
− | | |
− | Thema 1: Vriendjes en vriendinnetjes
| |
− | Woordcluster 1:
| |
− | De vriendschap: Als je vriendschap met iemand sluit, worden jullie vrienden en
| |
− | vriendinnen.
| |
− | Onafscheidelijk: Als mensen onafscheidelijk zijn, zijn ze bijna altijd samen. Ze zijn
| |
− | heel goede vrienden.
| |
− | Gesteld zijn op: Als je gesteld bent op iemand, dan vind je iemand aardig.
| |
− | Woordcluster 2:
| |
− | De kaft: De kaft van een schrift of een boek is de buitenkant ervan. Kaften zijn
| |
− | gemaakt van dik papier of karton.
| |
− | De titel: De naam van een boek of cd. De titel verklap soms al een beetje waar het
| |
− | boek of de cd over gaat.
| |
− | De inhoud: de inhoud van een boek is wat er in het boek staat.
| |
− | De bladzijde: De bladzijde is één kant van een blad in een boek, krant of tijdschrift.
| |
− | Bladzijden zijn genummerd.
| |
− | Woordcluster 3:
| |
− | De ruzie: Als mensen ruzie hebben zijn ze boos op elkaar. Ze zeggen lelijke dingen
| |
− | tegen elkaar omdat ze het niet met elkaar eens zijn.
| |
− | Onenigheid: Mensen die onenigheid hebben, hebben niet dezelfde mening. Daar
| |
− | hebben ze een beetje ruzie over.
| |
− | Kibbelen: kibbelen is ruzie maken over kleine dingen.
| |
− | Woordcluster 4:
| |
− | Eenzaam: Als je je eenzaam voelt, ben je verdrietig omdat je bijvoorbeeld geen
| |
− | vriendjes of vriendinnetjes hebt. Je denkt dan dat niemand jou leuk vindt.
| |
− | Droevig: Droevig betekent: verdrietig.
| |
− | Zielig: Iemand die zielig is, heeft pijn of verdriet. Je zou hem willen helpen.
| |
− | Woordcluster 5:
| |
− | Zich vervelen: Als je je verveelt, kun je niets leuks verzinnen om te doen. Je hebt
| |
− | nergens zin in.
| |
− | Hangerig: Als je hangerig bent, dan hang je maar wat rond, je hebt nergens zin in en
| |
− | je weet niets te doen.
| |
− | Niksen: Als je aan het niksen bent, dan doe je niets.
| |
− | | |
− | ----
| |
− | ==2==
| |
− | Thema 11: Groter, beter, sterker
| |
− | Woordcluster 1
| |
− | Bevelen: iemand die beveelt, zegt tegen anderen wat ze moeten doen. Ze moeten
| |
− | gehoorzamen, of ze willen of niet.
| |
− | Het bevel: een bevel is een opdracht die je moet uitvoeren. Je mag niet zeggen dat je er geen
| |
− | zin in hebt.
| |
− | Gehoorzamen: Als je gehoorzaamt, doe je wat iemand je opdraagt.
| |
− | Woordcluster 2:
| |
− | Kletsnat: kletsnat betekent: zo nat de druppels eraf vallen.
| |
− | Vochtig: vochtig is: een beetje nat.
| |
− | Klam: Klam is: vochtig en een beetje plakkerig.
| |
− | Woordcluster 3:
| |
− | Opscheppen: Als je over iets opschept, ben je er heel trots op. Maar je praat er zo veel over,
| |
− | dat andere mensen het vervelend gaan vinden.
| |
− | Bron: http://www.weblesjes.nl/taalfontein/downloads/thema4.11/woordenschat4.11.pdf
| |
− | De opschepper: Een opschepper is heel trots op iets en praat daar steeds maar over.
| |
− | Trots: Iemand is trots op iets als hij graag wil laten zien wat hij heeft. Of hoe goed hij iets
| |
− | kan.
| |
− | Bescheiden: Iemand die bescheiden is, verbeeldt zich niets, schept niet over zichzelf op en
| |
− | houdt zich graag op de achtergrond.
| |
− | Woordcluster 4:
| |
− | Het talent: Als je ergens talent voor hebt, kun je daar zonder veel moeite erg goed in worden.
| |
− | Met een talent wordt je geboren.
| |
− | De aanleg: Als je aanleg voor iets hebt, kun je het goed en snel leren. Als je aanleg hebt voor
| |
− | tekenen, dan kun je snel en goed leren tekenen.
| |
− | Begaafd: Als je begaafd bent, ben je knap. Je kunt iets erg goed. Als je goed kunt rekenen,
| |
− | ben je begaafd in rekenen.
| |
− | De gave: Een gave is een talent. Als je de gave hebt om piano te spelen, kun je dat zonder
| |
− | veel moeite leren.
| |
− | Woordcluster 5:
| |
− | De rivier: Een rivier is een waterstroom. De meeste rivieren beginnen in de bergen en komen
| |
− | uit in de zee, of in een andere rivier.
| |
− | Stromen: een vloeistof die stroomt, beweegt met kracht één richting uit. Water stroomt
| |
− | bijvoorbeeld uit de kraan.
| |
− | De oever: Een oever is een rand van een rivier of een meer. Bij de oever begint het land.
| |
− | Woordcluster 6:
| |
− | De kleermaker: Een kleermaker is iemand die kleren maakt voor zijn beroep.
| |
− | De stof: Stof, dat zijn lappen van geweven draden. Kleren zijn gemaakt van stof.
| |
− | Naaien: Kleren naaien is: ze maken van stof, met naald en draad of met de naaimachine.
| |
− | Borduren: Borduren betekent: met naald en draad figuren maken op een lap stof.
| |
− | | |
− | ==3==
| |
− | | |
− | ==4==
| |