Basiswoorden groep 1 uitbreiding

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Versie door Hans (overleg | bijdragen) op 24 jan 2011 om 16:20 (c)
Ga naar:navigatie, zoeken


Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK




Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.


Terug naar:


A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z


A

aankomst, aansteken, aardbei, aarde (grond), achterblijven, afblijven, afdrogen, afgaan (plaats), afkloppen (zand), afpakken, afvallen (plaats), afvegen, afwassen, alledrie, alletwee, anders (anders ga ik …), appelmoes, armband, aspirine, autoweg, avondeten

B

badkamer, badpak, bakken, bakker, balk, ballon, band (auto, fiets), bedankt!, behangen, bekeuren, bekeuring, bekijken, beter (hersteld), bezem, bezemsteel, biefstuk, bier, big, bikini, blik (doos), bloeien, blouse, boekenkast, boekenrek, boerin, bok (dier), boodschappenkar, boodschappentas, boon, borst, borstel, bos (bloemen), bot, botsing, bovenin, branden, breekbaar, brievenbus, broekspijp, brommer, brug, buitenland, buren, bushalte, buurjongen, buurman, buurmeisje, buurvrouw,

C

cake, cavia, cd, dvd, circustent, citroen, clownsneus, cola

d

daarvoor, deftig, dekbed, dennenappel, dennenboom, derde, dichtdoen, dichtmaken, dief, directeur, doen alsof, dokterstas, dom, douchen, draaimolen, draak, drankje, draven, drijven, droogmaken, druif, druppel, dwarrelen, dwerg

E

eekhoorn, een voor een, egel, eikel, elleboog, engel, erbij horen, erbij kunnen, eten maken, ezel

F

fee, feesthoed, fietspad, fietspomp, flat, flauw, fornuis, framboos, fruit,

G

gans, geboren, gehakt, geluk hebben, gevaar, gevangenis, gezond, giechelen, gieten, gitaar, glad, glimmen, gloeiend, goedemiddag, goedemorgen, goedmaken, golf, gordel, graafmachine, grasveld, groente, grond (aarde), grootmoeder, grootvader, grote mensen, gum, gym / gymnastiek, gymmen, gymspullen,

H

haas, hagelslag, hals, hand / handje geven, heks, herder, herrie, het stormt, honger, hoofdpijn, hooi, huid, hulp / hulpje, huppelen,

I

ijsbeer, ijzer, in ‘t echt, in de buurt, in je blootje, ineens, inpakken, instappen,

J

jarige job,

K

kaal, kaft, kalender, kalf, kapster, kassa, kastanje, kasteel, kater, kauwen, keelpijn, kelder, kers, kerstbal, kerstboom, kerstfeest, kerstklok, kerstliedje, kerstman, Kerstmis, ketting rijgen, kin, kinderboerderij, kiwi, klaar-over, kledingstuk, kletsen, kletsnat, kleuter, klimrek, klittenband, knikkeren, knuffel, koekenpan, kom (znw), kooi, kopje duikelen, krat, kribbe, kroket, kruispunt, kruk, kurk, kwaken, kwijtraken,

L

laken, lauw, legen, levend, licht, lichter, lichtst, lieveheersbeestje, lijf, links, lokaal, los,

M

maat, macaroni, maillot, mandarijn, markt, marmot, masker, mayonaise, meehelpen, meezingen, meel, meester, meloen, mengen, merel, meten, metro, metselen, miauwen, midden (znw), middenin, mier, mijter, misselijk, morsen, mouw, mug, mus,

N

naald, naar (vervelend), nadat, neef, nergens, net (pas), nicht, niezen, normaal,

O

om beurten, omkiepen, omlaag, omver, omwaaien, onderaan, ondersteboven, ondiep(e), ongezellig, onrustig, onvoorzichtig, oorbel, op bezoek komen, op een rij, op je beurt wachten, op reis gaan, opbergen, opendoen, oplossen (probleem), oppassen (uitkijken), oprapen, optillen, oranje, os, overkant, oversteken,

P

paar (schoenen), paardebloem, papegaai, paraplu, parkeerplaats, parkeren, pas op!, pasgeboren, pech hebben, pepernoot, pesten, pestkop, piano, Piet / Zwarte Piet, pijl, pink, pistool, pizza, plaatje, plakband, plakboek, plakkertje, plakplaatje, plaksel, plakspullen, plastic, politieagent, politiebureau, politiepet, politiewagen, poppenhuis, poppenwagen, prins, prinses, proeven, punt (stip), puntenslijper,

Q

R

raadsel, raden, ramen lappen, rechtdoor, rechtop, rechts, regenjas, reis, reizen, rek, reusachtig, ridder, rijbewijs, rijp, ritssluiting, rook, roos, rotten, ruw,

S

sandaal, schaats, schaatsen, schap (supermarkt), schat (lief iemand), scheetje (windje), schil, schildpad, schip, schoorsteen, schort, schouder, schuim, schuiven, schuur, scooter, shampoo, sinas, Sint / Sinterklaas, sinterklaasfeest, sinterklaasliedje, slaapkamer, slager, slipper, slof, sloffen, slordig, slot, op slot, sluipen, sluiting, smelten, snavel, sneeuwpop, snuit, sop, spaghetti, spannend, speeltuin, spelletje, spetteren, spijkerbroek, spinazie, spons, spook, springtouw, sproeien, spuiten, staart, staf, stal, stampen, stapelen, station, steel, stempel, stilstaan, stilzitten, stip, stoeprand, stoer, stof, stoffer en blik, stompen, stoomboot, stopcontact, stoplicht, strand, stromen, strooien, sturen (zenden), supermarkt,

T

tafel dekken, tafelkleed, taxi, te kort, te veel, telefoonboek, telefoonnummer, tot straks, tot ziens, touwtje springen, toveren, tractor, troep, troon, troosten, tussendoortje, tweede,

U

uitblazen, uitdelen, uitkiezen, uitkleden (zich), uitpakken, uitspoelen, uitstappen,

V

vastmaken, veranderen, verjaardagsfeest, verkeer, verkeersbord, verkleden (zich), verkleedkleren, verkleuren, verrassing, versieren, versiering, versje, vervelend, verwarming, veulen, vierde, vierkant, vijf december, visite, vissen, vla, vlak, vlam, vlecht, vliegveld, vloer, vloerkleed, vogelnestje, voor je beurt (praten, gaan), vooruit, vorm, vriezen, vrolijk, vullen,

W

waarschuwen, waggelen, washand, wasmiddel, water geven, weggooien, wekker, wenkbrauw, wijd, wimper, winterjas, wond / wondje, woonkamer, woonwagen,

X

Y

Z

zaadje, zandvorm, zebrapad, zeef, zeem, zelfstandig, ziekenwagen, zilver, zin hebben in, zinken, zolder