Basiswoorden groep 2

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Ga naar:navigatie, zoeken


Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK




Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.


Terug naar:



A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z


A

aankomen, aanlopen (komt…), aanrecht, aantal, aanvliegen (rennen), aanvoelen (tastzin), aanzetten, aarde (aardbol), aardig, achteraan, achterbank, achterkant, achterpoot, achttien, adem, ademen, ademhalen, adres, af en toe, afbreken, afhalen, afknippen, aflopen (einde), afpakken, afscheid, afstand, afstandsbediening, afzakken (broek), agent (politie), alfabet, allang, allerlei, alsof, alvast, alweer, ambulance, angst, ansichtkaart, antwoord, antwoorden, apart (afzonderlijk), apparaat, applaus, april, arm (niet rijk), arm (zielig), augustus, autorijden, autoweg, avonds (‘s), avontuur,

B

baas, baas spelen (de), badhanddoek, balkon, band (stof), batterij, bedanken, bedekken, bedoeling, bedroefd, beek, beet (vast), begin, begraven, behalve, beide (-n), belangrijk, beleefd, beleven, beloven, bemoeien, benieuwd, benzine, bereiken, beroemd, beschermen, besluiten, bestaan, bestuurder, betekenen, beven, bevriezen, beweging, bewolkt, bewonderen, bezem, bezoek, bezorgd, bibberen, bijzetten, bijzonder, binnenkant, binnenkomen, bladzijde, bleek zien, bliksem, blind, bloempot, blokkendoos, blussen, bocht, boel (veel), boffen, bol (znw), bonzen, boodschappen doen, boor, boren, bot, bovenaan, bovendien, bovenkant, brandweer, brandweerauto, brandweerman, bravo, breed, brok, brutaal, buigen, buiging, buitenkant, buitenlands, bulderen, buurt,

C

camping, carnaval, cement, chauffeur, cijfer, controleren, cowboy, cowboyhoed, crossfiets, daaraan, daarin, daarmee, daarnet, dagje uit, dame, dansje, dapper, de slappe lach, december, deftig, degene, dertien, deurbel, deurmat, dinsdag, diploma, direct, divali, dochter, doelpunt, doktersjas, dol op, domoor, donder, donderdag, donkerblauw, donkergroen, doodgaan, doodmoe, doodstil, doof, door elkaar, door, geven, doorlopen, doormidden, doortrekken, doorwerken, dor, dorp, dragen (kleren), droevig, droom, duiken (dook, gedoken;zee), duizelig, duizend, duw, dwars (richting),

E

echo, echt (tegenover vals), een feest geven, eens (akkoord), eenzaam, eerder, eerlijk, eetwaar, eigenwijs, eiland, eind / einde, eind (afstand), elektrisch, elf (getal), enig (alleen), enkel (een paar), enorm, er vandoor gaan, erachter, eraf, eraf halen, erbij, erbij doen, erf, ermee, ernaar, ernstig (serieus), eruit zien als, etage, euro, even donker, even licht, extra,

F

familie, fantastisch (geweldig), februari, feest vieren, feestdag, feestjurk, feliciteren, fladderen, flink (dapper), flink (groot, veel), fototoestel, franje,

G

gaan over, gaas (afrastering), galopperen, gapen, gedag, gedragen (zich), geduld, geduldig, geheim (znw), geheimzinnig, gehoorzaam, geleden (tijd), gelijk (meteen), gelijk (tegelijk), gelijk hebben, geloven (niet zeker weten), geluid, geluk, gemeen, genieten (plezier), genoeg hebben van, gesp, getal, getallenlijn, getrouwd, geven (feest), geweldig, gezicht (aanblik), gieren, gil, gillen, gisteravond, glanzen, glibberig, glimlachen, glippen, gluren, goedenacht, graan, gracht, graf, grappig, graven, griezelig, grijnzen, grijpen, grommen, grondwater, gulzig, gymschoenen, gymzaal,

H

haai, haard, haast (bijna), haast (tijdgebrek), hak, hal, halen (roepen), halte, hamer, hamster, handig, handschoen, hangen (houding), hapje (gerecht), hardlopen, hardop, hart, hartelijk, hartstikke, haven, hebberig, heer, helft, helikopter, helpen (baten), hemel, herkennen, het geeft niet, het hagelt, het hebben over, het kan me niet(s), schelen, heus, hierachter, hiermee, hieronder, hijgen, hik, hitte, hoewel, honderd, hongerig, hoofdschuddend, hoop (berg), hoop (veel), hopen, horizon, horloge, huid,

I

iemand anders, iets anders, ijscoman, ijskoud, in brand staan, in de gaten houden, in de war, in een rij staan, in elk geval, in groepjes, in het midden, in het rond, in orde, in slaap vallen, in zijn eentje, inderdaad, indiaan, ingang, inhalen, inkleuren, inpakken (cadeau), insect, insmeren, instoppen, instorten (gebouw), intussen,

J

ja knikken, jagen, jager, jam, jammeren, janken, januari, jazeker, jeuken, jezelf, jong (het), juichen, juist (goed), juist (net), juli, juni,

K

kaart (landkaart), kaart (spel), kabaal, kakelen, kalm, kameel, kan (znw), karton, katoen, keihard, kerk, kermis, kerstkaart, kier, kies (tand), kiespijn, kilometer, klaar zetten, klaarmaken, klagen, klank, klant, klappen (applaudisseren), klappen (fietsband), kleding, klep (deksel), kletteren, kleurboek, kleurkrijt, kleurpotlood, kleven, klodder, klokhuis, knabbelen, knagen, knap, knorren, knuffelbeest, knuffelen, knutselen, koets, koffer, kogel, koken (water), kokosnoot, koprol, koptelefoon, korst, kosten, kous, kraag, kraai, kraaien (haan), krabbelen, krabben, kraken, krijsen, krokus, krom, kruis, kruiwagen, krul, kubus, kuil, kussen, kust (znw), kwaad, kwart, kwebbelen,

L

laag, laatst (onlangs), lach, ladder, lade, land (zee), languit, lap, last (hinder), lastig, leggen (ei), lek, lelijk, lenen (van), leren, les, letten op, leunen, leven, lievelingsdier, lieverd, lift, liggen aan, linker (plaats), lippenstift, locomotief, loeien, logeren, lol, lopen (vloeistof), lucht (zuurstof), lucifer, lui, luid, luister en (gehoorzamen),

M

maaltijd, maand, maandag, maart, machinist, mager, maken (repareren), maken (zorgen dat), mal, manier, map, mat (znw), matras, mazelen, meeloper, meemaken, meer (znw), meespelen, meevallen, mei, meid, memory, meten (lengte), meter (100 cm), microfoon, middags (‘s), minuut, mist, modder, moederdag, moeite, mogelijk, moment, mompelen, mooi (ok), mopperen, morgens (‘s), mos, motor (machine), muziek maken, muziekinstrument,

N

na (achter), na-apen, naartoe gaan, nadoen, narcis, nazeggen, nee schudden, negen, negentien, Nieuwjaar, nieuws (journaal), nieuwsgierig, nijdig, nog (opnieuw), nogal, Noordpool, november,

O

ober, oceaan, ochtend, oefenen, oerwoud, ogenblik, oktober, om (tijdstip), omgaan met elkaar, omkeren, omslaan (bladzijde), onder (tijdens), onder, door, onder, gaande zon, onderkant, ondersteboven, ondertussen, onderweg, ongeluk, ongelukkig, ongeveer, onmiddellijk, onrustig, ontbijt, ontdekken, ontmoeten, ontsnappen, ontzettend, onvriendelijk, onweer, onzin, ooit, oorpijn, op (moment), op het nippertje, op pad, op reis, op reis gaan, op tijd, op weg, op zijn gemak, op zijn kop krijgen, op zoek, openen, opeten, ophalen (afhalen), opnieuw, oppakken (optillen), oppassen (toezicht), opplakken, opschieten, opschrijven, opstaan (bed), opstaan (gaan staan), opstapelen, opsteken (vinger), opzeggen (gedicht), opzoeken (proberen te vinden), oud & nieuw, oud (tegenover nieuw), ouder, over (plaats), over (tijdsaanduiding), overblijven, overblijven (rest), overdag, overeind, overslaan, oversteken,

P

paardrijden, paasei, pad, pak, pakken (gevangen), pal, paniek, park, pas (nog maar), pijp (buis), plaats (stad), plafond, plank, plas (water), plastic, plein, plezier, plof(fen), plukken, pony, poos(je), poot (tafel), post, postbode, precies (secuur), pret, pretpark, probleem, prop, pruim, prullenmand, publiek,

Q

R

rails, raken, rat, recht, rechter (rechterkant), rechthoek, redden (leven), regenboog, reiger, rekenen, remmen, rest, restaurant, rijmen, rillen, rivier, robot, roeien, rond (rondom), ronde (rondgang), rondkijken, rondlopen, rondom, rugzak, ruilen, rups, rust, rusten (slapen),

S

saai, sappig (appel), schaal (schotel), schaduw, schamen (zich), schattig, scheef, schelden, schilder, schminken, schrift, schuin, seizoenen, september, sieraad, sirene, sjaal, slagroom, slinger, en (zwaaien), sloot, sluiten, smakelijk, smaken, smal, smullen, snoepen, snuffelen, snuiten (neus), snuiven, snurken, soepel, soldaat, sorry, spatten, speelplaats, speeltuin, spel, spijten, spinnen (draden), spinnenweb, spoelen, sport, spreken, sprookjesboek, spuit, spuiten, sputteren, staan (mooi), stad, stapel, stelen, stem (praten), stempelkussen, stevig (fors), stevig (solide), stiekem, stikken (benauwd), stinken, stofzuigen, stofzuiger, stom (vervelend), stoom, stoppen (ophouden met iets), storen, storm, stotteren, streng, struikelen, sturen, suf (bnw), suikerfeest, super, surprise,

T

taai, tapijt, te lang, te pakken (ziek), te voorschijn, tegelijk, tegenhouden, tegenkomen, telkens, tellen, tenslotte, terechtkomen (plaats), tevreden, theepot, theezakje, thermometer, thuisblijven, thuiskomen, tijdens, tijdschrift, tikken (geluid), tikkertje, tillen, timmeren, timmerman, toevallig, toilet, totdat, touw, tovenaar, traan, trek (eetlust), trekken (gezichten), trekken (tocht), treurig, trillen, trommel (koek), trots, trouwen, trouwens, tulp, tunnel, tweeling, twintig,

U

uiterlijk, uitgaan (vuur), uitgang, uitglijden, uithalen, uitkiezen, uitkijken, uitknippen, uitlachen, uitladen, uitnodiging, uitpraten (afronden), uitpraten (bijleggen), uitrusten, uitsteken,

V

vaart, vaart (snelheid), vacht, vakantiereisje, van plan zijn, vanaf, vanavond, vandaan, vandoor, vanmiddag, vanmorgen, vannacht, vanochtend, vanuit, vanzelf, varkensvlees, vast (al), vast (stevig), vastplakken, vastzitten, veertien, veertig, veilig, vel (huid), vel (papier), veld, vensterbank, ver af (verderaf), verbaasd, verband (wond), verbergen, verbieden, verdelen, verdergaan, verderop, verdienen, verdrinken, verdwalen, verfpot, vergelijken, vergissen, verkeer, verkopen, verlangen (ww), verlegen, verliefd, verliezen, verrassen, verrukkelijk, verschillend, verschrikt, verstoppertje, vertrekken, vertrouwen (ww), vervelen, vervoer, verwachten, verwennen, verzamelen, verzinnen, vet, vierkant, vies (smaak), vijftien, vijftig, vijver, vlakbij, vlek, vlieger, vluchten, voeren (dieren), voetstap, vol (volledig), volgen (achterna), voor (doel), voor (ipv), voor (tijdstip), voor de gek houden, voor het eerst, vooraan, vooral, voorbeeld, voorbij (afgelopen), voorbij (verder), voorbijlopen, voordat, voordeur, voorlezen, vouw, vouwblad, vraag, vreemd, vriendin, vrij, vrijdag, vroeg, vroeger, vrucht, vuil, vuilniswagen, vuilniszak, vuist,

W

waar (juist), waarin, waarop, waarschijnlijk, waarvoor, wandelen, wandeling, warmte, was (wasgoed), wasbak, wasknijper, waslijn, wasmachine, wasmand, waterpokken, wc rol, wedden, wedstrijd, weegschaal, weekend, wegen, wegwezen, weiland, weinig (inhoud), welkom, welnee, wennen, wens, wensen, werken (apparaat), wiebelen, wijd, wijs, wijzer, wild (bvnw), wimper, winkelen, winnaar, winnen, winterslaap, wippen, wisselen (ruilen), wisselen (sport), woedend, woensdag, woensdagmiddag, woest, wol, woonomgeving, wrijven,

X

Y

Z

zaad, zaaien, zaal, zacht (kracht), zaterdag, zeehond, zeer, over, zeggen (dat wil, zeggen), zelfs, zenuwachtig, zestien, zeuren, zicht, zichzelf, zielig, zijkant, zijn best doen, zijn gang gaan, zijn mond houden, zijn zin krijgen, zin (woorden), zoals, zodat, zodra, zoek (verloren), zoemen, zoen, zoenen, zoiets, zolang, zondag, zonde (jammer), zonnebril, zonnig, zool, zoon, zorgen voor, zover (tot zover), zucht, zuiden, Zuidpool, zuigen, zulk, zuster (verpleeg), zwaaien (heen en weer), zwaailicht, zwaluw, zware stem, zweefvliegtuig, zweetdruppels, zwembad, zwembroek, zwemles, zwempak, zweven, zwijgen