Portaal:Algemene informatie
|
Inhoud
- 1 De betekenis van woordenschat
- 2 Hoe ontstaat woordenschat?
- 3 Verschillen in woordenschat tussen kinderen
- 4 Achterstand inhalen?
- 5 Cognitieve factoren
- 6 Voldoende woordenschatbeheersing is cruciaal voor taalvaardigheid
- 7 Verschil tussen productieve en de receptieve woordenschat.
- 8 Knelpunten bij de woordenschat ontwikkeling
- 9 Woord gebruik
- 10 Kinderen kunnen hun woordenschat ontzettend snel uitbreiden.
De betekenis van woordenschat
Een woordenschat, lexicon of vocabulaire is de verzameling woorden die een taal of een persoon rijk is.
We spreken bijvoorbeeld van de woordenschat van: een persoon in een bepaalde taal, zowel bij de natuurlijke taalontwikkeling in de moedertaal als bij het later leren van een vreemde taal; De doorsnee Nederlander beschikt over een actief vocabulaire van 10.000 woorden. Zijn receptieve of passieve woordenschat - de woorden die hij zelf niet gebruikt maar wel begrijpt -, varieert van 45 duizend tot een kwart miljoen.
De totale woordenschat van het Nederlands bestaat naar schatting uit meer dan één miljoen woorden. Bron:1
Woordenschat is beschikken over kennis van de wereld; kennis die nodig is om te kunnen communiceren. Je hebt een goede woordenschat nodig om te begrijpen wat je hoort, te kunnen spreken, te begrijpen wat je leest en om te kunnen schrijven.
Beschikken over een goede woordenschat is vooral fundamenteel voor begrijpend lezen en het onderwijs in de kennisgebieden.
De woordenschat waarover een leerling beschikt en de woorden die in een tekst voorkomen, bepalen of hij die tekst al of niet goed zal begrijpen. Hoe groter zijn woordenschat, des te beter de leerling meestal de tekst begrijpt. Staan er veel woorden in de tekst die de leerling niet kent, dan heeft hij veel moeite met het begrijpend van die tekst. Dit betekent dat een goede woordenschat de leerling meer greep geeft op zijn lees- en leerprocessen.
Eén van de meest consistente bevindingen die uit woordenschatonderzoek naar voren komt, is dat een beperkte woordenschat bijna altijd leidt tot slechte schoolresultaten (Anderson & Nagy, 1992).
Hoe ontstaat woordenschat?
In het algemeen leren kinderen de betekenis van woorden op een indirecte manier door dagelijkse ervaringen met gesproken en geschreven taal. Tot de tijd dat een kind leert lezen maakt het zich vooral woorden eigen door interactie met zijn ouders en andere mensen in zijn omgeving.
Als een kind leert lezen, worden de door lezen opgedane woorden opgeslagen bij de aanwezige woorden die door dagelijkse ervaringen zijn opgedaan. Vanaf groep 5 neemt de woordenschat vooral toe door het onderwijs in de kennisgebieden, maar ook door het lezen van de leerling. De omvang van de tijd die de leerling leest over allerlei zaken, bepaalt dan vooral het al of niet sterk groeien van zijn woordenschat. In de praktijk is de woordenschat van kinderen die veel lezen in het algemeen vier keer zo groot dan die van kinderen die zelden of nooit lezen.
Verschillen in woordenschat tussen kinderen
Kinderen die in groep 1 de basisschool binnen komen, verschillen soms sterk in woordenschat van elkaar, zowel in omvang als in samenstelling. Al vroeg aangetroffen verschillen in woordenschat, waarbij het dan gaat om het al of niet beschikken over veel in de samenleving gebruikte woorden, hebben gevolgen voor het schoolsucces.
Volgens Stahl (1999) beschikken kinderen uit taalrijke milieus op 3-jarige leeftijd over vijf keer zoveel woorden dan kinderen uit kansarme groepen. Kinderen komen daardoor de school binnen met grote verschillen in woordenschat.
Die verschillen ontstaan doordat een kind uit:
- een bijstandsgezin 615 woorden per uur hoort;
- de lichtgeschoolde groepen 1251 woorden per uur hoort;
- een gezin met hoogopgeleide ouders 2153 woorden per uur hoort.
Het is een groot probleem, dat de verschillen tussen kinderen die met een beperkte woordenschat en kinderen met een rijke woordenschat de school binnenkomen in de loop van de basisschool alleen maar groter worden.
Het aantal woorden dat kinderen afkomstig uit verschillende sociale milieus leren, varieert sterk.
- 2 versus 8 woorden per dag;
- 750 versus 3000 woorden per jaar.
(Bron: Baker, Simmons & Kame'enui, 1998)
Van de 3000 woorden die kinderen uit taalrijke milieus in een jaar leren, blijkt dat ze er meestal 300 via instructie verwerven (Carlisle, 2002).
Een Nederlandstalig kind beschikt op vierjarige leeftijd receptief over ongeveer 3200 woorden.
Tot en met het achtste jaar neemt de woordenschat met ongeveer 600 woorden per jaar toe;
vanaf het 9e tot 12e jaar komen daar tussen de 1700 en 3000 woorden per jaar bij,
zodat een kind op 12 jarige leeftijd beschikt over 17.000 woorden.
Turkse en Marokkaanse kinderen komen met een geringere woordenschat de basisschool binnen en beschikken op 12 jarige leeftijd over 10.000 woorden.
Achterstand inhalen?
Aan het eind van de basisschool is de achterstand van Turkse kinderen nog steeds meer dan twee jaar
artikel Trouw 12-04-2008 prof. dr. Han Entzinger, hoogleraar migratie- en integratiestudies Erasmus Universiteit Rotterdam. Het gaat fout in de eerste jaren.
Taalverwerving begint in de beginfase van het leven. Factoren die een rol spelen volgens dr H. Entzinger zijn:
- Opleidingsniveau is een factor,
- gebrekkige kennis van het Nederlandse schoolsysteem,
- schotelantennes en de digitale arabische pakketten die aangeboden worden (70 tot 80 % van de tijd wordt naar Turkse tv gekeken),
- tal van Turkse kranten verkrijgbaar,
- niet of nauwelijks voor(ge)lezen ook niet in de moedertaal.
- 50 Procent van de Turken heeft moeite met de Nederlandse taal.
- Het Nederlands wordt binnen Turkse gezinnen ook weinig gesproken.
Al deze factoren werken door in de schoolprestaties van de kinderen. Turkse scholieren halen gemiddeld een slechtere Citoscore dan andere bevolkingsgroepen. De eerder opgelopen taalachterstand wreekt zich vaak op de middelbareschool. Turks-Nederlandse kinderen knokken vaak 10 jaar lang in de achterhoede. Dat levert heel veel frustratie op en een hoge schooluitval als gevolg.
Dus als we woordenschatonderwijs intensiveren en systematisch aanpakken vanaf groep 1 en nog liever vanaf de peuterspeelzaal, kunnen we ervoor zorgen dat alle leerlingen de les beter kunnen volgen en niet onverwacht struikelen over al te veel woorden die ze niet begrijpen. Door middel van een goede woordenschatdidactiek kunnen we bereiken dat leerlingen zich de leerstof (in het algemeen dus niet alleen bij taal), die verpakt is in woorden, veel beter eigen maken.
Cognitieve factoren
- Weinig lezen of slecht kunnen lezen.
Weinig of niet lezen heeft negatieve gevolgen voor de woordenschatontwikkeling. Dit geldt vooral vanaf groep 5. Verder laat onderzoek zien, dat de woordenschatontwikkeling bij zwakke lezers sterk achterblijft, omdat ze falen om door lezen hun woordenschat uit te breiden.In het onderwijs spelen vooral de verschillen in woordenschat die het gevolg zijn van omgevingsfactoren en weinig lezen de grootse rol.
Bron: de taalsite van de SLO, zie http://taalsite.slo.nl/lexicon/Woordenschat)
Voldoende woordenschatbeheersing is cruciaal voor taalvaardigheid
Voldoende woordenschatbeheersing is cruciaal voor taalvaardigheid. Je hebt immers woorden nodig, en kennis over hun betekenis en gebruik om je gedachten en ideeën over te kunnen brengen, en dit zowel mondeling als schriftelijk.
Ook voor het begrijpen van geschreven en gesproken taal is woordenschat belangrijk; zo is woordenschat de belangrijkste factor voor tekstbegrip, dat blijkt telkens weer uit onderzoek (o.a. Snow 2006, Hacquebord e.a. 2004).
Verschil tussen productieve en de receptieve woordenschat.
Woorden die een taalgebruiker productief tot zijn beschikking heeft (hij gebruikt ze spontaan) zijn onderdeel van de productieve woordenschat. De woorden die worden begrepen, maar (nog) niet productief kunnen worden gebruikt, vormen de receptieve woordenschat.
Knelpunten bij de woordenschat ontwikkeling
In het verleden was er weinig specifieke aandacht voor woordenschatonderwijs. Woordenschat werd voornamelijk aangepakt in de taalles, losgekoppeld van de rest van het onderwijs, terwijl het uitbreiden van de woordenschat natuurlijk niet alleen in deze taalles plaatsvindt.
Woord gebruik
In ongeveer twee jaar tijd verandert een huilende baby in een pratende peuter met een woordenschat van gemiddeld 200 woorden.
Bij drie jaar zal dit al zijn uitgebreid naar 1000 woorden. We spreken hier over een gemiddelde. Iedere peuter zal de taal op zijn eigen tempo ontwikkelen. Lang voordat een peuter gaat praten heeft hij al een voor hemzelf begrijpelijke woordenschat opgebouwd en woorden en begrippen opgeslagen. Dit betekent dat peuters veel woorden en begrippen begrijpen voordat hij deze bij het spreken gaat gebruiken.
Kinderen kunnen hun woordenschat ontzettend snel uitbreiden.
Tot en met hun achtste jaar komen er ongeveer 600 woorden per jaar bij.
Van hun negende tot en met hun twaalfde is de toename tussen de 1.700 en 3.000 per jaar, zodat ze op twaalfjarige leeftijd de beschikking
hebben over zo’n 15.000 tot 17.000 woorden (zie ook tabel verderop).
Bij Turkse of Marokkaanse kinderen is zowel het aantal woorden waarmee ze op de basisschool komen als het aantal woorden waarmee hun woordenschat jaarlijks groeit veel minder. Ze beschikken op twaalfjarige leeftijd receptief over zo’n 10.000 woorden. Hun productieve woordenschat is nog veel kleiner. De oorzaak van het feit dat de woordenschat vanaf het achtste jaar voor Nederlandstalige kinderen enorm groeit, heeft te maken met de groter wordende rol van de zaakvakken. Blijkbaar profiteren allochtone kinderen hier veel minder van. Door hun kleine woordenschat, begrijpen ze teksten vaak niet en zijn ze ook niet in staat de betekenis van nieuwe woorden af te leiden uit de context. De eerste 1.000 tot 2.000 woorden worden in een ervaringscontext geleerd.
Wellicht moet hierbij aangetekend worden dat het om de Nederlandse woordenschat gaat. Kinderen met Nederlands als tweede taal (NT2) kennen wel veel woorden en begrippen in de moedertaal. Zij moeten dus een extra slag maken om de Nederlandse woorden en uitdrukkingen eigen te maken. Per definitie heb je dan een achterstand. Vaak is de receptieve (passieve - het verstaan) taalvaardigheid groter dan de productieve (actieve - het spreken) taalvaardigheid. Aanwijzen van gevraagde voorwerpen en afbeeldingen gaat dus beter dan het zelf benoemen ervan. In feite moet alles worden 'herlabeld'. Ook cultureel bepaalde uitdrukkingen (neem spreekwoorden en gezegden) moeten alsnog worden aangeleerd omdat ze die 'van huis uit' niet hebben meegekregen. Het visueel ondersteunen van het gesproken woord bevordert het 'herlabelen'. Voorlezen uit een prentenboek is daar een goed voorbeeld van evenals het oefenen met rijmpjes en klankversjes met ondersteuning van bijvoorbeeld pictogrammen. De vier aspecten van de taalvaardigheid - klankvaardigheid, woordenschat, vaardigheid in woord- en zinsbouw, gespreksvaardigheid - worden ook wel deeltaalvaardigheden genoemd en deze zullen allemaal ingehaald moeten worden.
Even ter vergelijking de (geschatte) omvang van de receptieve Nederlandse woordenschat bij:
Leeftijd | Eentalige Nederlanders | tweetalige Turken/Marokkanen |
vierjarigen | 3200 | 1000 |
vijfjarigen | 3800 | 1800 |
zesjarigen | 4400 | 2500 |
zevenjarigen | 5000 | 3100 |
achtjarigen | 5600 | 3600 |
negenjarigen | 8300 | 4000 |
tienjarigen | 11000 | 5500 |
elfjarigen | 14000 | 7800 |
twaalfjarigen | 17000 | 9800 |
- bron: Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs, René Appel, Folkert Kuiken en Anne Vermeer, ISBN 90 280 1782 8, Meulenhof Educatief b.v., Amsterdam
Er worden op school ook veel woorden gebruikt. Deze woorden hebben leerlingen nodig om te praten met een medeleerling, te begrijpen wat de leerkracht vertelt, een tekst uit een boek te leren, of te begrijpen wat die opgave in het rekenboek inhoudt. Woorden zijn niet weg te denken uit ons leven. Bij kwantitatieve onderzoeken staat de vraag centraal hoeveel woorden een kind kent. Bij kwalitatieve onderzoeken wordt gekeken naar de diepte of breedte van de woordkennis. Met andere woorden: hoe goed kennen kinderen de verschillende woorden en welke betekenissen worden eraan toegekend? De conclusie is dat er sprake is van een meervoudige woordenschatachterstand. Anderstalige kinderen kennen minder woorden en de woorden die ze hebben verworven, hebben waarschijnlijk een beperkte betekenislading.
De Inspectie van het onderwijs schrijft in haar Onderwijsverslag 2003-2004 dat er veel ruimte aanwezig is om in de groepen 1 en 2 meer en vooral systematischer aandacht te besteden aan woordenschatonderwijs. Op het gebied van lezen scoren de Nederlandse leerlingen gemiddeld goed, maar er is ook een relatief grote groep zwakke leerlingen. Ongeveer 10% van de leerlingen in het basisonderwijs kan aan het eind van groep 3 nog niet goed genoeg lezen. Bij technisch lezen scoort 10% van de leerlingen aan het eind van groep 8 niet hoger dan
de gemiddelde leerling aan het begin van groep 6.