Portaal:Algemene informatie

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Versie door Admin (overleg | bijdragen) op 21 dec 2010 om 16:38
Ga naar:navigatie, zoeken


Voldoende woordenschatbeheersing is cruciaal voor taalvaardigheid

Voldoende woordenschatbeheersing is cruciaal voor taalvaardigheid. Je hebt immers woorden nodig, en kennis over hun betekenis en gebruik om je gedachten en ideeën over te kunnen brengen, en dit zowel mondeling als schriftelijk.
Ook voor het begrijpen van geschreven en gesproken taal is woordenschat belangrijk; zo is woordenschat de belangrijkste factor voor tekstbegrip, dat blijkt telkens weer uit onderzoek (o.a. Snow 2006, Hacquebord e.a. 2004).
Een belangrijke oorzaak van taalachterstand bij kinderen is dan ook een te beperkte Nederlandse woordenschat. Vaak is dit te wijten aan het feit dat kinderen een andere moedertaal hebben of dat ze uit een taalarm thuismilieu komen. Door hun kleinere woordenschat hebben deze kinderen op school meer moeite met de hogere eisen die daar aan taalvaardigheid gesteld worden.

Verschil tussen productieve en de receptieve woordenschat.

Woorden die een taalgebruiker productief tot zijn beschikking heeft (hij gebruikt ze spontaan) zijn onderdeel van de productieve woordenschat. De woorden die worden begrepen, maar (nog) niet productief kunnen worden gebruikt, vormen de receptieve woordenschat. Op school worden dagelijks vele nieuwe woorden aangeleerd. Als kinderen op school komen, hebben ze gemiddeld al een woordenschat opgebouwd van meer dan 3.000 woorden.
Naar mate de kinderen meer woorden leren, kunnen ze hun eigen ideeën en denkprocessen beter verwoorden. De woordenkennis is dan ook een voorwaarde voor schoolsucces. Met andere woorden woordkennis en leerresultaten beïnvloeden elkaar.
Dus als we woordenschatonderwijs intensiveren en systematisch aanpakken, kunnen we ervoor zorgen dat alle leerlingen de les beter kunnen volgen en niet onverwacht struikelen over al te veel woorden die ze niet begrijpen. Door middel van een goede woordenschatdidactiek kunnen we bereiken dat leerlingen zich de leerstof (in het algemeen dus niet alleen bij taal), die verpakt is in woorden, veel beter eigen maken.

Knelpunten bij de woordenschat ontwikkeling

In het verleden was er weinig specifieke aandacht voor woordenschatonderwijs. Woordenschat werd voornamelijk aangepakt in de taalles, losgekoppeld van de rest van het onderwijs, terwijl het uitbreiden van de woordenschat natuurlijk niet alleen in deze taalles plaatsvindt.
Het uitbreiden van de woordenschat vindt namelijk de hele dag plaats. Andere problemen doen zich voor bij anderstalige kinderen. Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, zowel naar de kwantitatieve als naar de kwalitatieve aspecten van de woordenschat.

Woord gebruik

Er worden op school ook veel woorden gebruikt. Deze woorden hebben leerlingen nodig om te praten met een medeleerling, te begrijpen wat de leerkracht vertelt, een tekst uit een boek te leren, of te begrijpen wat die opgave in het rekenboek inhoudt. Woorden zijn niet weg te denken uit ons leven. kwantitatieve onderzoeken staat de vraag centraal hoeveel woorden een kind kent. Bij kwalitatieve onderzoeken wordt gekeken naar de diepte of breedte van de woordkennis. Met andere woorden: hoe goed kennen kinderen de verschillende woorden en welke betekenissen worden eraan toegekend? De conclusie is dat er sprake is van een meervoudige woordenschatachterstand. Anderstalige kinderen kennen minder woorden en de woorden die ze hebben verworven, hebben waarschijnlijk een beperkte betekenislading. Kinderen kunnen hun woordenschat ontzettend snel uitbreiden. Tot en met hun achtste jaar komen er ongeveer 600 woorden per jaar bij. Van hun negende tot en met hun twaalfde is de toename tussen de 1.700 en 3.000 per jaar, zodat ze op twaalfjarige leeftijd de beschikking hebben over zo’n 15.000 tot 17.000 woorden. Bij Turkse of Marokkaanse kinderen is zowel het aantal woorden waarmee ze op de basisschool komen als het aantal woorden waarmee hun woordenschat jaarlijks groeit veel minder. Ze beschikken op twaalfjarige leeftijd receptief over zo’n 10.000 woorden. Hun productieve woordenschat is nog veel kleiner. De oorzaak van het feit dat de woordenschat vanaf het achtste jaar voor Nederlandstalige kinderen enorm groeit, heeft te maken met de groter wordende rol van de zaakvakken. Blijkbaar profiteren allochtone kinderen hier veel minder van. Door hun kleine woordenschat, begrijpen ze teksten vaak niet en zijn ze ook niet in staat de betekenis van nieuwe woorden af te leiden uit de context. De eerste 1.000 tot 2.000 woorden worden in een ervaringscontext geleerd. Dit geldt zowel voor taalvaardige als voor taalzwakke kinderen. De woordenschat van deze beide groepen peuters verschilt dan ook niet zo veel en gaat pas later verschil vertonen. Allochtone kinderen missen vaak al deze basiswoordenschat. De woordenschat is een belangrijke basis voor schoolsucces. Kleuters die hun eerste jaren in een rijke taalomgeving hebben doorgebracht hebben de beschikking over meer woorden dan kinderen uit een taalarme omgeving. Veel interactie en regelmatig voorlezen hebben dus een positieve invloed op de woordenschatontwikkeling. Een grote woordenschat zorgt ervoor dat nieuwe kennis gemakkelijker wordt verworven, omdat deze gekoppeld kan worden aan reeds bestaande kennis. Bij het proces van aanvankelijk lezen worden de te verklanken woorden immers al gekend, wat de directe woordherkenning vergemakkelijkt. Ook bij begrijpend lezen en de zaakvakken is een grote woordenschat van belang. De voornaamste oorzaak voor de uitval bij deze vakken vormt een geringe woordenschat. De Inspectie van het onderwijs schrijft in haar Onderwijsverslag 2003-2004 dat er veel ruimte aanwezig is om in de groepen 1 en 2 meer en vooral systematischer aandacht te besteden aan woordenschatonderwijs. Op het gebied van lezen scoren de Nederlandse leerlingen gemiddeld goed, maar er is ook een relatief grote groep zwakke leerlingen. Ongeveer 10% van de leerlingen in het basisonderwijs kan aan het eind van groep 3 nog niet goed genoeg lezen. Bij technisch lezen scoort 10% van de leerlingen aan het eind van groep 8 niet hoger dan de gemiddelde leerling aan het begin van groep 6. H