Basiswoorden groep 2
|
Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK
Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.
Terug naar:
- Handreikingbaklijst
- Basiswoorden groep 1
- Basiswoorden groep 1 uitbreiding
- Groep 1 op thema
- Basiswoorden groep 2
- Basiswoorden groep 2 uitbreiding
aankomen
aanlopen (komt…)
aanr
echt
aantal
aanvliegen (r
ennen)
aanvoelen (tastzin)
aanzetten
aar
de (aar
dbol)
aar
dig
achteraan
achterbank
achterkant
achterpoot
achttien
adem
ademen
ademhalen
adr
es
af en toe
afbr
eken
afhalen
afknippen
aflopen (einde)
afpakken
afscheid
afstand
afstandsbediening
afzakken (br
oek)
agent (politie)
alfabet
allang
allerlei
alsof
alvast
alweer
ambulance
angst
ansichtkaart
antwoor
d
antwoor
den
apart (afzonderlijk)
apparaat
applaus
april
arm (niet rijk)
arm (zielig)
augustus
autorijden
autoweg
avonds (‘s)
avontuur
baas
baas spelen (de)
badhanddoek
balkon
band (stof)
batterij
bedanken
bedekken
bedoeling
bedr
oefd
beek
beet (vast)
begin
begraven
behalve
beide (-n)
belangrijk
beleefd
beleven
beloven
bemoeien
benieuwd
benzine
ber
eiken
ber
oemd
beschermen
besluiten
bestaan
bestuur
der
betekenen
beven
bevriezen
beweging
bewolkt
bewonder
en
bezem
bezoek
bezor
gd
bibber
en
bijzetten
bijzonder
binnenkant
binnenkomen
bladzijde
bleek zien
bliksem
blind
bloempot
blokkendoos
blussen
bocht
boel (veel)
bof
fen
bol (znw)
bonzen
boodschappen doen
boor
bor
en
bot
bovenaan
bovendien
bovenkant
brandweer
brandweerauto
brandweerman
bravo
br
eed
br
ok
brutaal
buigen
buiging
buitenkant
buitenlands
bulder
en
buurt
camping
car
naval
cement
chauf
feur
cijfer
contr
oler
en
cowboy
cowboyhoed
cr
ossfiets
daaraan
daarin
daarmee
daar
net
dagje uit
dame
dansje
dapper
de slappe lach
december
deftig
degene
dertien
deurbel
deurmat
dinsdag
diploma
dir
ect
divali
dochter
doelpunt
doktersjas
dol op
domoor
donder
donder
dag
donkerblauw
donker
gr
oen
doodgaan
doodmoe
doodstil
doof
door elkaar
door
geven
doorlopen
doormidden
doortr
ekken
doorwerken
dor
dorp
dragen (kler
en)
dr
oevig
dr
oom
duiken (dook, gedoken;
zee)
duizelig
duizend
duw
dwars (richting)
echo
echt (tegenover vals)
een feest geven
eens (akkoor
d)
eenzaam
eer
der
eerlijk
eetwaar
eigenwijs
eiland
eind / einde
eind (afstand)
elektrisch
elf (getal)
enig (alleen)
enkel (een paar)
enorm
er vandoor gaan
erachter
eraf
eraf halen
erbij
erbij doen
erf
ermee
er
naar
er
nstig (serieus)
eruit zien als
etage
eur
o
even donker
even licht
extra
familie
fantastisch (geweldig)
februari
feest vier
en
feestdag
feestjurk
feliciter
en
fladder
en
flink (dapper)
flink (gr
oot, veel)
fototoestel
franje
gaan over
gaas (afrastering)
galopper
en
gapen
gedag
gedragen (zich)
geduld
geduldig
geheim (znw)
geheimzinnig
gehoorzaam
geleden (tijd)
gelijk (meteen)
gelijk (tegelijk)
gelijk hebben
geloven (niet zeker
weten)
geluid
geluk
gemeen
genieten (plezier)
genoeg hebben van
gesp
getal
getallenlijn
getr
ouwd
geven (feest)
geweldig
gezicht (aanblik)
gier
en
gil
gillen
gisteravond
glanzen
glibberig
glimlachen
glippen
glur
en
goeienacht
graan
gracht
graf
grappig
graven
griezelig
grijnzen
grijpen
gr
ommen
gr
ondwater
gulzig
gymschoenen
gymzaal
haai
haar
d
haast (bijna)
haast (tijdgebr
ek)
hak
hal
halen (r
oepen)
halte
hamer
hamster
handig
handschoen
hangen (houding)
hapje (ger
echt)
har
dlopen
har
dop
hart
hartelijk
hartstikke
haven
hebberig
heer
helft
helikopter
helpen (baten)
hemel
herkennen
het geeft niet
het hagelt
het hebben over
het kan me niet(s)
schelen
heus
hierachter
hiermee
hier
onder
hijgen
hik
hitte
hoewel
honder
d
hongerig
hoofdschuddend
hoop (ber
g)
hoop (veel)
hopen
horizon
orloge huid iemand anders iets anders ijscoman ijskoud in brand staan in de gaten houden in de war in een rij staan in elk geval in gr oepjes in het midden in het r ond in or de in slaap vallen in zijn eentje inder daad indiaan ingang inhalen inkleur en inpakken (cadeau) insect insmer en instoppen instorten (gebouw) intussen ja knikken jagen jager jam jammer en janken januari jazeker jeuken jezelf jong (het) juichen juist (goed) juist (net) juli juni kaart (landkaart) kaart (spel) kabaal kakelen kalm kameel kan (znw) karton katoen keihar d kerk kermis kerstkaart kier kies (tand) kiespijn kilometer klaar zetten klaarmaken klagen klank klant klappen (applaudisser en) klappen (fietsband) kleding klep (deksel) kletter en kleurboek kleurkrijt kleurpotlood kleven klodder klokhuis knabbelen knagen knap knorr en knuf felbeest knuf felen knutselen koets kof fer kogel koken (water) kokosnoot kopr ol koptelefoon korst kosten kous kraag kraai kraaien (haan) krabbelen krabben kraken krijsen kr okus kr om kruis kruiwagen krul kubus kuil kussen kust (znw) kwaad kwart kwebbelen laag laatst (onlangs) lach ladder lade land (zee) languit lap last (hinder) lastig leggen (ei) lek lelijk lenen (van) ler en les letten op leunen leven lievelingsdier liever d lift liggen aan linker (plaats) lippenstift locomotief loeien loger en lol lopen (vloeistof) lucht (zuurstof) lucifer lui luid luister en (gehoorzamen) maaltijd maand maandag maart machinist mager maken (r epar er en) maken (zor gen dat) mal manier map mat (znw) matras mazelen meeloper meemaken meer (znw) meespelen meevallen mei meid memory meten (lengte) meter (100 cm) micr ofoon middags (‘s) minuut mist modder moeder dag moeite mogelijk moment mompelen mooi (ok) mopper en mor gens (‘s) mos motor (machine) muziek maken muziekinstrument na (achter) na-apen naartoe gaan nadoen nar cis nazeggen nee schudden negen negentien Nieuwjaar nieuws (jour naal) nieuwsgierig nijdig nog (opnieuw) nogal Noor dpool november ober oceaan ochtend oefenen oerwoud ogenblik oktober om (tijdstip) omgaan met elkaar omker en omslaan (bladzijde) onder (tijdens) onder door onder gaande zon onderkant ondersteboven ondertussen onderweg ongeluk ongelukkig ongeveer onmiddellijk onrustig ontbijt ontdekken ontmoeten ontsnappen ontzettend onvriendelijk onweer onzin ooit oorpijn op (moment) op het nippertje op pad op r eis op r eis gaan op tijd op weg op zijn gemak op zijn kop krijgen op zoek openen opeten ophalen (afhalen) opnieuw oppakken (optillen) oppassen (toezicht) opplakken opschieten opschrijven opstaan (bed) opstaan (gaan staan) opstapelen opsteken (vinger) opzeggen (gedicht) opzoeken (pr ober en te vinden) oud & nieuw oud (tegenover nieuw) ouder over (plaats) over (tijdsaanduiding) overblijven overblijven (r est) over dag over eind overslaan oversteken paar drijden paasei pad pak pakken (gevangen) pal paniek park pas (nog maar) pijp (buis) plaats (stad) plafond plank plas (water) plastic plein plezier plof(fen) plukken pony poos(je) poot (tafel) post postbode pr ecies (secuur) pr et pr etpark pr obleem pr op pruim prullenmand publiek rails raken rat r echt r echter (r echterkant) r echthoek r edden (leven) r egenboog r eiger r ekenen r emmen r est r estaurant rijmen rillen rivier r obot r oeien r ond (r ondom) r onde (r ondgang) r ondkijken r ondlopen r ondom rugzak ruilen rups rust rusten (slapen) saai sappig (appel) schaal (schotel) schaduw schamen (zich) schattig scheef schelden schilder schminken schrift schuin
seizoenen september sieraad sir ene sjaal slagr oom slinger en (zwaaien) sloot sluiten smakelijk smaken smal smullen snoepen snuf felen snuiten (neus) snuiven snurken soepel soldaat sorry spatten speelplaats speeltuin spel spijten spinnen (draden) spinnenweb spoelen sport spr eken spr ookjesboek spuit spuiten sputter en staan (mooi) stad stapel stelen stem (praten) stempelkussen stevig (fors) stevig (solide) stiekem stikken (benauwd) stinken stofzuigen stofzuiger stom (vervelend) stoom stoppen (ophouden met iets) stor en storm stotter en str eng struikelen stur en suf (bnw) suikerfeest super surprise taai tapijt te lang te pakken (ziek) te voorschijn tegelijk tegenhouden tegenkomen telkens tellen tenslotte ter echtkomen (plaats) tevr eden theepot theezakje thermometer thuisblijven thuiskomen tijdens tijdschrift tikken (geluid) tikkertje tillen timmer en timmerman toevallig toilet totdat touw tovenaar traan tr ek (eetlust) tr ekken (gezichten) tr ekken (tocht) tr eurig trillen tr ommel (koek) tr ots tr ouwen tr ouwens tulp tunnel tweeling twintig uiterlijk uitgaan (vuur) uitgang uitglijden uithalen uitkiezen uitkijken uitknippen uitlachen uitladen uitnodiging uitpraten (afr onden) uitpraten (bijleggen) uitrusten uitsteken vaart vaart (snelheid) vacht vakantier eisje van plan zijn vanaf vanavond vandaan vandoor vanmiddag vanmor gen vannacht vanochtend vanuit vanzelf varkensvlees vast (al) vast (stevig) vastplakken vastzitten veertien veertig veilig vel (huid) vel (papier) veld vensterbank ver af (ver deraf) verbaasd verband (wond) verber gen verbieden ver delen ver der gaan ver der op ver dienen ver drinken ver dwalen verfpot ver gelijken ver gissen verkeer verkopen verlangen (ww) verlegen verliefd verliezen verrassen verrukkelijk verschillend verschrikt verstoppertje vertr ekken vertr ouwen (ww) vervelen vervoer verwachten verwennen verzamelen verzinnen vet vierkant vies (smaak) vijftien vijftig vijver vlakbij vlek vlieger vluchten voer en (dier en) voetstap vol (volledig) volgen (achter na) voor (doel) voor (ipv) voor (tijdstip) voor de gek houden voor het eerst vooraan vooral voorbeeld voorbij (afgelopen) voorbij (ver der) voorbijlopen voor dat voor deur voorlezen vouw vouwblad vraag vr eemd vriendin vrij vrijdag vr oeg vr oeger vrucht vuil vuilniswagen vuilniszak vuist waar (juist) waarin waar op waarschijnlijk waarvoor wandelen wandeling warmte was (wasgoed) wasbak wasknijper waslijn wasmachine wasmand waterpokken wc r ol wedden wedstrijd weegschaal weekend wegen wegwezen weiland weinig (inhoud) welkom welnee wennen wens wensen werken (apparaat) wiebelen wijd wijs wijzer wild (bvnw) wimper winkelen winnaar winnen winterslaap wippen wisselen (ruilen) wisselen (sport) woedend woensdag woensdagmiddag woest wol woonomgeving wrijven zaad zaaien zaal zacht (kracht) zater dag zeehond zeer over zeggen (dat wil zeggen) zelfs zenuwachtig zestien zeur en zicht zichzelf zielig zijkant zijn best doen zijn gang gaan zijn mond houden zijn zin krijgen zin (woor den) zoals zodat zodra zoek (verlor en) zoemen zoen zoenen zoiets zolang zondag zonde (jammer) zonnebril zonnig zool zoon zor gen voor zover (tot zover) zucht zuiden Zuidpool zuigen zulk zuster (verpleeg) zwaaien (heen en weer) zwaailicht zwaluw zwar e stem zweefvliegtuig zweetdruppels zwembad zwembr oek zwemles zwempak zweven zwijgen