WAK:Groep3: verschil tussen versies
(→Uitvinding) |
(→Vervoer) |
||
Regel 1.202: | Regel 1.202: | ||
==Vervoer== | ==Vervoer== | ||
− | de | + | * de [[buggy]] |
+ | * de [[buschauffeur - buschauffeuse]] | ||
+ | * de [[conducteur - conductrice]] | ||
+ | * de [[draagzak]] | ||
+ | * de [[driewieler]] | ||
+ | * de [[fietser]] | ||
+ | * de [[file]] | ||
+ | * de [[kinderwagen]] | ||
+ | * de [[machinist - machiniste]] | ||
+ | * de [[passagier]] | ||
+ | * de [[piloot - pilote]] | ||
+ | * de [[rem]] | ||
+ | * de [[snelweg]] | ||
+ | * de [[step]] | ||
+ | * de [[trambestuurder - trambestuurster]] | ||
+ | * de [[trein]] | ||
+ | * de [[voorbijganger]] | ||
+ | * de [[wagon]] | ||
+ | * de [[wandelwagen]] | ||
+ | * het [[fietszitje]] | ||
+ | * het [[kinderzitje]] | ||
+ | * het [[portier]] | ||
+ | * het [[rijtuig]] | ||
+ | * het [[sein (trein)]] | ||
+ | * het [[spoor]] | ||
+ | * het [[voertuig]] | ||
+ | * [[afstappen - stapte af - afgestapt]] | ||
+ | * [[besturen - bestuurde - bestuurd]] | ||
+ | * [[doorrijden - reed door - doorgereden]] | ||
+ | * [[opstijgen - steeg op - opgestegen]] | ||
+ | * [[steppen - stepte - gestept]] | ||
+ | * [[uitkijken - keek uit - uitgekeken]] | ||
+ | * [[wegrijden - reed weg - weggereden]] | ||
==Wat vinden we ervan?== | ==Wat vinden we ervan?== |
Versie van 10 apr 2012 om 12:27
Inhoud
- 1 Bestuur en Gezag
- 2 Bewegen, sport en spel
- 3 Boerderij
- 4 Dieren
- 5 Eten en drinken
- 6 Familie en vrienden
- 7 Figuurlijk taalgebruik
- 8 Gedrag en gevoelens
- 9 Geld en winkelen
- 10 Geloof
- 11 Lastige woorden
- 12 Lichaam en gezondheid
- 13 Maken en materialen
- 14 Media
- 15 Meten en wegen
- 16 Muziek en geluid
- 17 Natuur
- 18 Omgang
- 19 Reizen
- 20 Richting
- 21 School
- 22 Sprookjes
- 23 Tijd
- 24 Uiterlijk
- 25 Uitvinding
- 26 Vervoer
- 27 Wat vinden we ervan?
- 28 Water
- 29 Wonen
Bestuur en Gezag
- de aanval
- de beloning
- de bescherming
- de bom
- de cel (gevangenis)
- de gevangene
- de kazerne
- de moed
- de moord
- de oorlog
- de redding
- de rover
- de schuilplaats
- de schurk
- de strijd
- de tralie
- de veiligheid
- de vijand
- de vrede
- de vrijheid
- het gevecht
- het geweld
- het leger
- het schot
- het wapen
- aanvallen - viel aan - aangevallen
- bevrijden - bevrijdde - bevrijd
- doodmaken - maakte dood - doodgemaakt
- ontploffen - ontplofte - ontploft
- opsluiten - sloot op - opgesloten
- richten - richtte - gericht
- roven - roofde - geroofd
- schuilen - schuilde of school - geschuild of gescholen
- straffen - strafte - gestraft
- verdedigen - verdedigde - verdedigd
- vermoorden - vermoordde - vermoord
- vluchten - vluchtte - gevlucht
- moedig
- onschuldig
- schuldig
- iemand te pakken hebben
- iemand te pakken nemen
Bewegen, sport en spel
- de acrobaat - acrobate
- de bingo
- de dobbelsteen
- de dompteur
- de dreun
- de hobby
- de hoepel
- de jongleur
- de pas (stap)
- de pion
- de rolschaats
- de ronde (wedstrijd)
- de ruiter
- de salto
- de scheidsrechter
- de schop (trap)
- de skeelers
- de snelheid
- de speler
- de spelregel
- de sportclub
- de stomp
- de stoot
- de tegenstander
- de trainer
- de trap (schop)
- de trapeze
- de truc
- de voetbalclub
- de voetballer
- de voetbalploeg
- de voetbalwedstrijd
- de zweep
- het buurthuis
- het circus
- het clubhuis
- het doel
- het doolhof
- het elftal
- het ganzenbord
- het karate
- het kunstje
- het kwartetspel
- het speelbord
- het speelveld
- het sportveld
- het team
- het turnen
- het voetbal
- het voetbalveld
- afzetten
- zette af
- afgezet
- beklimmen
- beklom
- beklommen
- bukken
- bukte
- gebukt
- indelen
- deelde in
- ingedeeld
- klunen
- kluunde
- gekluund
- knielen
- knielde
- geknield
- meelopen
- liep mee
- meegelopen
- mikken
- mikte
- gemikt
- opgeven
- gaf op
- opgegeven
- opspringen
- sprong op
- opgesprongen
- opvangen
- ving op
- opgevangen
- paardrijden
- reed paard
- paardgereden
- plaatsvinden
- vond plaats
- plaatsgevonden
- schommelen
- schommelde
- geschommeld
- schuifelen
- schuifelde
- geschuifeld
- sjouwen
- sjouwde
- gesjouwd
- slenteren
- slenterde
- geslenterd
- slepen
- sleepte
- gesleept
- sleuren
- sleurde
- gesleurd
- sloffen
- slofte
- gesloft
- sporten
- sportte
- gesportstrekken
- strekte
- gestrekt
- teruggaan
- ging terug
- teruggegaan
- trainen
- trainde
- getraind
- uitstrekken
- strekte uit
- uitgestrekt
- vastpakken
- pakte vast
- vastgepakt
- verplaatsen
- verplaatste
- verplaatst
- volhouden
- hield vol
- volgehouden
- weghalen
- haalde weg
- weggehaald
- wegrennen
- rende weg
- weggerend
- wegzetten
- zette weg
- weggezet
- worstelen
- worstelde
- geworsteld
- zich haasten
- haastte
- gehaast
- keihard (snel)
- lenig
- pijl
- snel
- raak
- razend
- snel
- sloom
- sportief
- traag
- vliegensvlug
Boerderij
- de kruiwagende
- moestuin
- de molenaar
- de schoffel
- de tarwe
- de voorraad
- het koren
- het platteland
- het veemelken
- molk/melkte
- gemolken
- schoffelen
- schoffelde
- geschoffeld
Dieren
- de bever
- de cavia
- de chimpansee
- de das
- de dierenarts
- de dierendag
- de dierentemmer
- de dierenwinkel
- de dinosaurus
- de draf
- de drinkbak
- de ekster
- de eland
- de galop
- de garnaal
- de gorilla
- de goudvis
- de haas
- de hagedis
- de halsband
- de hoef
- de hondenriem
- de hoorn
- de inktvis
- de jacht
- de kalkoen
- de kever
- de klauw
- de kooi
- de koolmees
- de krekel
- de kruisspin
- de larve
- de leeuwentemmer
- de lik
- de manen (paard)
- de marmot
- de ooievaar
- de otter
- de pad
- de panter
- de parkiet
- de pauw
- de [[pinguïn]
- de pop (rups)
- de prooi
- de ree
- reeën
- de rugvin
- de schub
- de soort
- de sprinkhaan
- de stier
- de stijgbeugel
- de struisvogel
- de teugel
- de tor
- de val
- de veldmuis
- de vin
- de vink
- de vleermuis
- de vlo
- de vlooienband
- de voederbak
- de zeeleeuw
- de zwaan
- het aquarium
- aquaria
- het kattenvoer
- het kippenhok
- het konijn
- het roodborstje
- het spinnenweb
- het voer
- het wild
- het zadel
- het zwijn
- blazen
- blies
- geblazen(kat)
- broeden
- broedde
- gebroed (vogel)
- kronkelen
- kronkelde
- gekronkeld
- kwispelen
- kwispelde
- gekwispeld
- lokken
- lokte
- gelokt
- spinnen
- spinde
- gespind (kat)
- temmen
- temde
- getemd
- uitkomen
- kwam uit
- uitgekomen (ei)
- uitlaten
- liet uit
- uitgelaten
- voeden
- voedde
- gevoed
- wegjagen
- jaagde weg/joeg weg
- weggejaagd
- zwiepen
- zwiepte
- gezwiept (staart)
- giftig
- harigtam
Eten en drinken
- de andijvie
- de bakkerij
- de bende (rommel)
- de bloemkool
- de boon
- de broccoli
- de chips
- de chocomel
- de drinkyoghurt
- de eetstokjes
- de erwt
- de frisdrank
- de geurde ham
- de ijskast
- de ketel
- de kippenpoot
- de komkommer
- de kool
- de kwark
- de lucht (geur)
- de maïs
- de magnetron
- de meloen
- de moes
- de oven
- de peper
- de pit
- de rijst
- de room
- de smaak
- de spinazie
- de stank
- de stroop
- de vitamine
- de vuilnisbak
- de vuilnisbelt
- de vuilnisman
- de waterkoker
- de wijn
- het aanrecht
- het afval
- het appelsap
- het bestek
- het deeg
- het dienblad
- het drinkwater
- het kruid
- het meel
- het servet
- het spek
- het vet
- het vuilnis
- afkoelen
- koelde af
- afgekoeld
- bederven
- bedierf
- bedorven
- doorslikken
- slikte door
- doorgeslikt
- drinken
- dronk
- gedronken
- eten
- at
- gegeten
- inschenken
- schonk in
- ingeschonken
- inslikken
- slikte in
- ingeslikt
- koffiezetten
- zette koffie
- koffiegezet
- malen
- maalde
- gemaald
- ontbijten
- ontbeet
- ontbeten
- opscheppen
- schepte op
- opgeschept
- opslokken
- slokte op
- opgeslokt
- pellen
- pelde
- gepeld
- persen
- perste
- geperst
- schenken
- schonk
- geschonken
- schillen
- schilde
- geschild
- slikken
- slikte
- geslikt
- smeren
- smeerde
- gesmeerd
- smikkelen
- smikkelde
- gesmikkeld
- theezetten
- zette thee
- theegezet
- verslikken
- verslikte
- verslikt
- verwarmen
- verwarmde
- verwarmd
- volproppen
- propte vol
- volgepropt
- vreten
- vrat
- gevreten
- propvol
- rauw
- met je handen eten
- met mes en vork eten
Familie en vrienden
- de babysitter
- de begrafenis
- de bezoeker
- de bruidegom
- de bruid
- de bruiloft
- de echtgenoot
- echtgenote
- de gast
- de grootouders
- de kleinkinderen
- de jongeman - jongedame
- de oppas
- de scheiding
- de stiefvader - stiefmoeder
- de viering
- het familielid - familieleden
- het feestmaal
- het geschenk
- het maatje
- bezoeken - bezocht - bezocht
- opzoeken - zocht op - opgezocht (bezoeken)
- scheiden - scheidde - gescheiden (huwelijk)
- uitnodigen - nodigde uit - uitgenodigd
- feestelijk
Figuurlijk taalgebruik
- beterschap
- dat komt goed uit
- geen sprake van
- gezondheid
- helaas
- nietwaar
- pardon
- succes
- vaarwel
- wat een gedoe
- welterusten
- wie weet
- ziezo
Gedrag en gevoelens
- de gewoonte
- de herinnering
- de hoop
- de jaloezie
- de leugen
- de liefde
- de nood
- de spijt
- de vergissing
- de waarheid
- de waarschuwing
- de wil
- de woede
- de zorg
- het gedrag
- het humeur
- het medelijden
- het verdriet
- het vertrouwen
- dromen - droomde - gedroomd (wensen)
- haten - haatte - gehaat
- jokken - jokte - gejokt
- klieren - klierde - geklierd
- menen - meende - gemeend
- opluchten - luchtte op - opgelucht
- tegenvallen - viel tegen - tegengevallen
- twijfelen - twijfelde - getwijfeld
- uitschelden - schold uit - uitgescholden
- verbazen - verbaasde - verbaasd
- vernielen - vernielde - vernield
- vloeken - vloekte - gevloekt
- zich aanstellen - stelde aan - aangesteld
- zich verheugen op - verheugde - verheugd
- akelig
- boos
- braaf
- dankbaar
- dolgelukkig
- doodsbang
- driftig
- enthousiast
- gerust
- gevaarlijk
- intelligent
- jaloers
- kinderachtig
- koppig
- moeilijk
- ondankbaar
- ondeugend
- razend
- stomverbaasd
- teleurgesteld
- triest
- zoet (braaf)
- zwaar
- zwak
- het naar je zin hebben
- kattenkwaad uithalen
- moed houden
- tekeer gaan
- zich (n)iets aantrekken van
Geld en winkelen
- de aanbieding
- de afdeling
- de bank
- de bewaker
- de bewaking
- de diefstal
- de eigenaar - eigenares
- de etalage
- de euro - euro's
- de kassa
- de klant
- de koper (klant)
- de korting
- de munt
- de overvaller
- de prijs
- de reclame
- de rekening
- de spaarpot
- de spaarrekening
- de spaarzegel
- de toonbank
- de verkoop
- de verkoper- verkoopster
- de winkelier
- de zaak
- het bedrag
- het briefje
- het loket
- het muntstuk
- het voordeel
- het zakgeld
- aanbieden - bood aan - aangeboden
- afrekenen - rekende af - afgerekend
- beroven - beroofde -beroofd
- betalen - betaalde - betaald
- bewaken - bewaakte - bewaakt
- opengaan - ging open - opengegaan
- overvallen - overviel - overvallen
- pikken - pikte - gepikt (stelen)
- sparen - spaarde - gespaard
- uitgeven - gaf uit - uitgegeven
- weggrissen - griste weg - weggegrist
- duur
- gesloten
- gratis
- gul
- open
- zuinig
Geloof
Lastige woorden
- de koorddanser
- compleet
- daarover
- hierbij
- hierover
- hieruit
- incompleet
- tot
- tot en met
- waarover
- zelfde
- zogenaamd
Lichaam en gezondheid
- de bips
- de blauwe plek
- de blinde
- de boer (lucht uit de maag)
- de dode
- de dood
- de elleboog
- de enkel
- de föhn
- de gewonde
- de gezondheid
- de griep
- de groei
- de hersenen - hersens
- de huisarts
- de jeuk
- de kriebel
- de leeftijd
- de linkerhand
- de linkervoet
- de luier
- de luis
- de middel (taille)
- de middelvinger
- de pols
- de rechterhand
- de rechtervoet
- de rib
- de rimpel
- de ringvinger
- de snee
- de speen
- de spier
- de spierbal
- de spuit
- de tong
- de uitslag (huid)
- de verkoudheid
- de verpleger - verpleegster
- de wachtkamer
- de wenkbrauw
- de wijsvinger
- de zalf
- de zieke
- de zij
- het achterhoofd
- het achterwerk
- het eczeem
- het gips
- het medicijn
- Het scheenbeen
- het scheerapparaat
- het scheermes
- het skelet
- het slijm
- het snot
- het spuug
- het verstand
- het voorhoofd
- het washandje
- het zweet
- afvallen - viel af - afgevallen
- beven - beefde - gebeefd
- bezeren - bezeerde - bezeerd
- bloeden - bloedde - gebloed
- blozen - bloosde - gebloosd
- boeren - boerde - geboerd
- borstelen - borstelde - geborsteld
- fronsen - fronste - gefronst
- genezen - genas - genezen
- knipperen - knipperde - geknipperd
- kreunen - kreunde - gekreund
- kuchen - kuchte - gekucht
- opgroeien - groeide op - opgegroeid
- opknappen - knapte op - opgeknapt
- scheren - schoor - geschoren
- snuiten - snoot - gesnoten
- spugen - spuugde - gespuugd
- zweten - zweette - gezweet
- bewusteloos
- gewond
- pijnlijk
- slaperig
- stokstijf
- zwak (lichamelijk)
- de hik hebben
Maken en materialen
- de achtergrond
- de barst
- de bodem
- de bus
- de elektriciteit
- de gleuf
- de haak
- de lat
- de lus
- de opening
- de ring
- de schade
- de scheur
- de schijf
- de sliert
- de speld
- de spleet
- de staafde
- steelde
- strook
- de stroomde
- ton
- de tube
- de verzameling
- de voorgrond
- de zijde (kant)
- het fluweel
- het gas
- het leer
- het materiaal
- het snoer
- het stopcontact
- het toestel
- het vat
- het voorwerp
- het werkblad
- het zaagsel
- barsten - barstte - gebarsten
- beschadigen - beschadigde - beschadigd
- beschilderen - beschilderde - beschilderd
- breien - breide - gebreid
- klemmen - klemde - geklemd
- knappen - knapte - geknapt
- knopen - knoopte - geknoopt
- lijmen - lijmde - gelijmd
- naaien - naaide - genaaid
- namaken - maakte na - nagemaakt
- opknappen - knapte op - opgeknapt
- opvouwen - vouwde op - opgevouwen
- repareren - repareerde - gerepareerd
- schroeven - schroefde - geschroefd
- schuren - schuurde - geschuurd
- sjorren - sjorde - gesjord
- (vastmaken)vastbinden - bond vast - vastgebonden
- vastzitten aan - zat vast - vastgezeten
- verpakken - verpakte - verpakt
- verscheuren - verscheurde - verscheurd
- vervangen - verving - vervangen
- vlechten - vlocht - gevlochten
- wegdoen - deed weg - weggedaan
- weglaten - liet weg - weggelaten
- weven - weefde - geweven
- wikkelen - wikkelde - gewikkeld
- gebroken
- heel
- hol
- zelfgemaakt
Media
- de acteur - actrice
- de afstandsbediening
- de boodschap (mededeling)
- de filmster
- de mededeling
- het bericht
- het jeugdjournaal
- het nieuwtje
- het programma
- het televisie
- scherm
- applaudiseren - applaudiseerde - geapplaudiseerd
Meten en wegen
- de korrel
- de plak
- de portie
- de schep
- de snee (brood)
- de temperatuur
- de tros (druiven)
- een handvol
- het gedeelte
- het geheel
- het pak
- het stuk
- het tiental
- het totaal
- het tweetal
- aftrekken - trok af - afgetrokken
- optellen - telde op - opgeteld
- evenveel
- hoog
- min
- plus
- stuk voor stuk
- van alles en nog wat
Muziek en geluid
- de blokfluit
- de bons
- de circusdirecteur
- de circustent
- de clown
- de klap
- de knal
- de luidspreker
- de maat
- de microfoon
- de mp3-speler / mp4-speler
- de schreeuw
- de [[spreekstal]
- meester
- de viool
- de voorstelling
- de zanger - zangeres
- het applaus
- het geluid
- het instrument
- het koor
- het nummer (muziek)
- het oordopje
- het publiek
- het ritme
- bonken - bonkte - gebonkt
- borrelen - borrelde - geborreld
- optreden - trad op - opgetreden
- rammelen - rammelde - gerammeld
- rommelen - rommelde - gerommeld
- ruisen - ruiste - geruist
- toeteren - toeterde - getoeterd
- zingen - zong - gezongen
- schel
- schor
- hooggeeerd
- publiek
Natuur
- de aarde
- de as
- de bosbrand
- de bui
- de dag
- de grot
- de helm
- de hemel
- de lucht
- de maan
- de nacht
- de regendruppel
- de reis
- de ruimte (heelal)
- de zon
- de zonnestraal
- het jaargetijde
- het maanlicht
- het zonlicht
- afbranden - brandde af - afgebrand
- doven - doofde - gedoofd
- houthakken - hakte hout - houtgehakt
- opklaren - klaarde op - opgeklaard
- stoken - stookte - gestookt (vuur)
- stralen - straalde - gestraald (zon)
- verbranden - verbrandde - verbrand
- licht - donker
- snel - langzaam
- ver - dichtbij
- vreemd
- in brand steken
Omgang
- de dank
- de groet
- de vriendschap
- het compliment
- het gezelschap
- het pak slaag
- aangeven - gaf aan - aangegeven
- aanraken - raakte aan - aangeraakt
- aanstoten - stootte aan - aangestoten
- begroeten - begroette - begroet
- bespreken - besprak - besproken
- danken - dankte - gedankt
- dwingen - dwong - gedwongen
- groeten - groette - gegroet
- kennismaken - maakte kennis - kennisgemaakt
- lenen aan - leende - geleend
- nemen - nam - genomen
- omhelzen - omhelsde - omhelsd
- overleggen - overlegde - overlegd
- samenwerken - werkte samen - samengewerkt
- steunen - steunde - gesteund
- strelen - streelde - gestreeld
- teleurstellen - stelde teleur - teleurgesteld
- toegeven - gaf toe - toegegeven
- voordringen - drong voor - voorgedrongen
- weggeven - gaf weg - weggeven
- wegsturen - stuurde weg - weggestuurd
- weigeren - weigerde - geweigerd
- (n)iets hebben aan
- (n)iets mee te maken hebben
- er tegen kunnen
- gek zijn op
- het wel/niet eens zijn met
- iemand met rust laten
- iemand niet kunnen uitstaan
- iemand succes wensen
- iemand vastpakken
- in de weg staan
- rekening houden met
- zich ergens aan houden
- zijn vuist ballen
Reizen
- de caravan
- de fietstocht
- de hut
- de reiziger
- de slaapzak
- de toerist - toeriste
- de zaklamp
- de zaklantaarn
- het kamp
- het kompas
- het uitje
- het uitzicht
- kamperen - kampeerde - gekampeerd
- uitgaan - ging uit - uitgegaan
- erop uit gaan
Richting
- de heenweg
- de linkerkant
- de plattegrond
- de rechterkant
- de terugweg
- keren - keerde - gekeerd
- achterin
- achterop
- daarachter
- daarboven
- daarnaast
- daaronder
- erboven
- erheen
- ernaast
- ertussen
- [[hierboven]
- hierheen
- hierin
- hieronder
- linksaf
- ondersteboven
- rechtsaf
- tegenover
- voorin
- voorop
- iemand tegemoet lopen
- op zijn kop
School
- de afbeelding
- de basisschool
- de conciërge
- de figuur (afbeelding)
- de gymnastiek
- de herfstvakantie
- de informatie
- de inkt
- de kantlijn
- de kerstvakantie
- de keuze
- de klasgenoot
- de leerkracht
- de leerling
- de leeshoek
- de leraar - lerares
- de letterdoos
- de middagpauze
- de ochtendpauze
- de onderwijzer - onderwijzeres
- de opmerking
- de ouderavond
- de pagina
- de rekenmachine
- de rekentaak
- de schooldag
- de schoolfotograaf - schoolfotografe
- de schooltas
- de schooltijd
- de schrijver - schrijfster
- de sportdag
- de stippellijn
- de taak
- de taaltaak
- de tekenles
- de test
- de tip
- de toets
- de uitkomst
- de viltstift
- de voorjaarsvakantie
- de zomervakantie
- de/het liniaal
- het alfabet
- het dictee
- het gedicht
- het hoofdrekenen
- het huiswerk
- het klaslokaal
- het onderwerp
- het onderwijs
- het prentenboek
- het rapport
- het rekenboek
- het rekenschrift
- het rekenwerk
- het rijmpje
- het ruitjespapier
- het schoolgebouw
- het speelkwartier
- het stripverhaal
- het taalschrift
- het tekenpapier
- het thema
- het themawoord
- het werkboek
- het woordenboek
- aankruisen - kruiste aan - aangekruist
- doorlezen - las door - doorgelezen
- doorstrepen - streepte door - doorgestreept
- halen - haalde - gehaald (slagen)
- inleveren - leverde in - ingeleverd
- lesgeven - gaf les - lesgegeven
- onderstrepen - onderstreepte - onderstreept
- oplezen - las op - opgelezen
- overgaan - ging over - overgegaan (klas)
- verbeteren - verbeterde - verbeterd
- open (oningevuld)
- een lijn trekken
- een streep trekken
- nieuw in de klas
- uit het hoofd leren
- vrij hebben
Sprookjes
- de boskabouter
- de dwerg
- de elf
- de fantasie - fantasie
- ënde fee - feeën
- de griezel
- de heks
- de trol
- de zeemeermin
- het fantasiedier
- het sprookje
Tijd
- de datum
- de toekomst
- het heden
- het jaartal
- het verleden
- eindigen - eindigde - geëindigd
- op tijd komen - kwam op tijd - is op tijd gekomen
- starten - startte - gestart
- wachten - wachtte - gewacht
- binnenkort
- dagenlang
- direct
- eergisteren
- gisteren /gister
- gistermiddag
- hoelang
- jarenlang
- maandenlang
- morgen
- morgenmiddag
- overmorgen
- regelmatig
- tegelijkertijd
- urenlang
- vandaag
- voortaan
- wekenlang
- weleens
- zojuist
- binnen de tijd
- de tijd is om
- het is hoog tijd
- nu en dan
- op tijd komen
- te laat
- te vroeg
- van tevoren
Uiterlijk
- de beha / bh - beha's / bh's
- de boxershort
- de broekzak
- de cape
- de capuchon
- de haarband
- de jaszak
- de knoop
- de ochtendjas
- de pantoffel
- de rits
- de schoenmaker
- de sluier
- de stropdas
- het bont (stof)
- het jack
- het klittenband
- het overhemd
- het vestkleden - kleedde - gekleed
- pluizig
- zijn mouwen opstropen
- zo mooi mogelijk
Uitvinding
- de proef
- de professor
- de uitvinder - uitvindster
- de uitvinding
- de verandering
- de verrekijker
- het apparaat
- het nadeel
- het teken
- het voordeel
- bekijken - bekeek - bekeken
- gaan om - ging - gegaan
- liggen aan - lag - gelegen
- lijken - leek - geleken
- loeren - loerde - loerden
- speuren - speurde - gespeurd
- toekijken - keek toe - toegekeken
- uitspoken - spookte uit - uitgespookt
- uitvinden - vond uit - uitgevonden
- echt
- hierdoor
- interessant
- onecht
- ongelofelijk
- ongewoon
- vals
- een kijkje nemen
- er achter komen
- iets te weten komen
- in dat / dit geval
- zijn ogen uitkijken
Vervoer
- de buggy
- de buschauffeur - buschauffeuse
- de conducteur - conductrice
- de draagzak
- de driewieler
- de fietser
- de file
- de kinderwagen
- de machinist - machiniste
- de passagier
- de piloot - pilote
- de rem
- de snelweg
- de step
- de trambestuurder - trambestuurster
- de trein
- de voorbijganger
- de wagon
- de wandelwagen
- het fietszitje
- het kinderzitje
- het portier
- het rijtuig
- het sein (trein)
- het spoor
- het voertuig
- afstappen - stapte af - afgestapt
- besturen - bestuurde - bestuurd
- doorrijden - reed door - doorgereden
- opstijgen - steeg op - opgestegen
- steppen - stepte - gestept
- uitkijken - keek uit - uitgekeken
- wegrijden - reed weg - weggereden
Wat vinden we ervan?
allergrootstallerleukstallerliefstallermooistdicht (nauw)donkergrijsdoorzichtigfelfijn (gemalen)gespikkeldgestreeptgevlektgrasgroenheelkeihardkleurigknalgeelknapmiddelstenauwonmogelijkonzichtbaarperfectpiepkleinpikdonkerpikzwartschitterendserieussimpelsneeuwwittegenovergesteldtotaaluitstekendvoldoende (genoeg)volopvuurroodzeerzwaar (hevig)
Water
de badmeester - badjuffrouwde boeide duikbrilde duikplankde mastde plasde pompde putde reddingsboeide steigerde stuurman - stuurvrouwde vuurtorende waterdruppelde waterkraande waterstraalde zeeman - zeevrouwde zwemmer - zwemsterhet ankerhet dekhet reddingsvesthet roerhet vlothet vochthet zeewaterhet zeilhet zwemdiplomahet zwemwaterafzwemmen - zwom af - afgezwommendobberen - dobberde - gedobberdplonzen - plonsde - geplonsdpompen - pompte - gepomptspartelen - spartelde - gespartelddrijfnatoverboordvochtigaan boord gaankopje onder gaanvan boord gaan
Wonen
de achtertuinde bewonerde box (bergplaats)de deurknopde deuropeningde drempelde druktede gootde gootsteende grasmaaierde grassprietde harkde hegde huiskamerde inrichtingde keukenstoelde keukentafelde kinderstoelde klaverde madeliefde omgevingde puinhoopde schommelstoelde schoonmaakde schuttingde troep (rommel)de tuinmande verhuiswagen *de verhuizerde verhuizingde voortuinde wiegde wijkde woningde woonbootde woonplaatsde woonwagenhet behanghet hoekhuishet hokhet huishoudenhet meubelhet onkruidhet terras (tuin)het vensteraanbellen - belde aan - aangebeldaankloppen - klopte aan - aangekloptbewonen - bewoonde - bewoondboenen - boende - geboendgrasmaaien - maaide gras - grasgemaaidharken - harkte - geharktinpakken - pakte in - ingepakt *omspoelen - spoelde om - omgespoeldplanten - plantte - geplantverhuizen - verhuisde - is verhuisd *bewoondonbewoondthuisergens thuishorenhet bed opmaken