WAK:Groep4

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Ga naar:navigatie, zoeken

Verzameling van de Wakwoorden op thema en groep. Terug naar portaal Vierwindstreken klik hier

Bestuur en gezag

Bewegen sport en spel

Boerderij

Dieren

Eten en drinken

Familie en vrienden

Figuurlijk taalgebruik

Gedrag en gevoelens

  • de bangerik
  • de belevenis
  • de bink
  • de boosheid
  • de bullebak
  • de engerd
  • de geluksvogel
  • de grappenmaker
  • de houding
  • de klacht
  • de lelijkerd
  • de lummel
  • de schok
  • de schrik
  • de slimmerik
  • de slungel
  • de smoes
  • de snik
  • de steun
  • de stomkop
  • de stommerd
  • de stommerik
  • de verrader
  • de vrolijkheid
  • de zeurkous
  • het geintje
  • het gevoel
  • het kreng
  • het ongeduld
  • het pretje
  • binnendringen - drong binnen - binnengedrongen
  • binnenvallen - viel binnen - binnengevallen
  • dollen - dolde - gedold
  • doorvertellen - vertelde door - doorverteld
  • fantaseren - fantaseerde - gefantaseerd
  • gehoorzamen - gehoorzaamde - gehoorzaamd
  • innemen - nam in - ingenomen
  • inpikken - pikte in - ingepikt
  • opvallen - viel op - opgevallen
  • ruziën - ruziede - geruzied
  • snikken - snikte - gesnikt
  • stampvoeten - stampvoette - gestampvoet
  • steigeren - steigerde - gesteigerd
  • tegensputteren - sputterde tegen - tegengesputterd
  • tegenstribbelen - stribbelde tegen - tegengestribbeld
  • turen - tuurde - getuurd *
  • verraden - verraadde / verried - verraden
  • vrezen - vreesde - gevreesd
  • wegblijven - bleef weg - weggebleven
  • zich beheersen - beheerste - beheerst
  • zich druk maken - maakte - gemaakt
  • zich schamen - schaamde - geschaamd
  • zich vermaken - vermaakte - vermaakt
  • zich vervelen - verveelde - verveeld
  • bekaf
  • dapper
  • dolblij
  • doodop
  • dwars
  • eigenwijs
  • enig
  • geduldig
  • giechelen
  • glimlachen
  • kattig
  • knettergek
  • lollig
  • nerveus
  • nors
  • onbeleefd
  • oneerlijk
  • ongeduldig
  • ongemerkt
  • ontevreden
  • plezierig
  • prettig

schateren een hekel hebben aan een wens vervullen erin trappen gein hebben iets uit boosheid doen iets veroorzaken in de war zijn je aan iets houden je eigen zin doen je niets aantrekken van je vuist ballen je zorgen maken jezelf zijn last hebben van om hulp roepen patserig * witheet zijn zich zorgen maken om zijn kop houden

Geld en winkelen

de boete de bon de loterij de openingstijd * de sluitingstijd * de streepjescode de verpakking het biljet het geldstuk het goed - goederen het goudstuk het lot het pakket het spaargeld het spaarvarken het winkelmandje * afgeven - gaf af - afgegeven omruilen - ruilde om - omgeruild omwisselen - wisselde om - omgewisseld zenden - zond - gezonden tweedehands waardevol iets in beslag nemen in de rij staan


Kunst

de kunstenaar - kunstenares de lijst het kunstwerk het portret het standbeeld

Lastige woorden

anders enzovoort hierop hiervan hiervoor men tegengesteld tot slot zonder


Lichaam en gezond

de ademhaling de apotheek de arts de baard * de behandeling de bejaarde de blaar de buil de controle de dove de eerste hulp de EHBO (eerste hulp bij ongelukken) de fluorbehandeling de gebarentaal de geboorte de handpalm de heup de hiel de hoofdluis de jeugd de jongere de kies de kont de kuit de luilak de melktand de ondertand de operatie de ouderdom de patiënt - patiënte de peuter de pupil de rilling de rolstoel de snijtand de spoedeisende hulp de steek de stoppel de tandpasta de uitslag (resultaat) de verbranding de verdoving de verzorging de voortand de vulling de wipneus de zenuw de zonnebrandolie de zorg de zuurstof de/het parfum het braille Het dijbeen * het dutje het flapoor het gaas het gaatje het gat (billen) het gebaar het gebit het gehoorapparaat het gestalte het jodium het kunstgebit het lichaamsdeel het lijk het litteken het neusgat het onderzoek het ooglid het vlies bijkomen - kwam bij - bijgekomen boren - boorde - geboord drukken - drukte - gedrukt (poepen) flauwvallen - viel flauw - flauwgevallen gorgelen - gorgelde - gegorgeld hijgen - hijgde - gehijgd hinken - hinkte - gehinkt inademen - ademde in - ingeademd klappertanden - klappertandde - geklappertand luieren - luierde - geluierd opereren - opereerde - geopereerd opvoeden - voedde op - opgevoed overlijden - overleed - overleden poetsen - poetste - gepoetst puffen - pufte - gepuft rimpelen - rimpelde - gerimpeld snotteren - snotterde - gesnotterd snurken - snurkte - gesnurkt spuwen - spuwde - gespuwd tranen - traande - getraand uitslapen - sliep uit - uitgeslapen uitspugen - spoog uit / spuugde uit - uitgespogen / uitgespuugd verbranden - verbrandde - verbrand verslapen - versliep - verslapen wekken - wekte - gewekt wisselen - wisselde - gewisseld zich uitrekken - rekte uit - uitgerekt zonnen - zonde - gezond bejaard dik * dun * goed horend * goed ziend * hardhorend klaarwakker mank middelbaar ongezond slecht horend * slecht ziend * springlevend stevig * volwassen wankel ergens last van hebben je niet lekker voelen nagels knippen op zijn (uit bed) scheel kijken vermoeid zijn

Maken en materialen

de baksteen de balk de breinaald de deuk de hendel de klomp de klont de kluit de knip de koepel de koker de kras de ladder * de plakrand de ruit de scherf de schroef de schroevendraaier de splinter de stang de tang de werkplaats het breiwerk het garen het gereedschap het koord het onderdeel het patroon het penseel het riet het rubber het schuurpapier borduren - borduurde - geborduurd golven - golfde - gegolfd hameren - hamerde - gehamerd herstellen - herstelde - hersteld lospeuteren - peuterde los - losgepeuterd opendraaien - draaide open - opengedraaid openslaan - sloeg open - opengeslagen openstaan - stond op - opengestaan verbouwen - verbouwde - verbouwd verkreukelen - verkreukelde - verkreukeld verwijderen - verwijderde - verwijderd verwoesten - verwoestte - verwoest geruit glad * puntig wagenwijd openstaan

Media

de afloop de artiest - artieste de kijker de nieuwslezer - nieuwslezeres de presentator - presentatrice de scène de show de studio de uitzending de verslaggever - verslaggeefster het journaal het kaartje het podium * het slot (het eind) het theater het toneel het toneelstuk het vervolg afspelen - speelde af - afgespeeld opvoeren - voerde op - opgevoerd (toneelstuk) playbacken - playbackte - geplaybackt uitzenden - zond uit - uitgezonden bedacht (verzonnen) uitverkocht

Meten en wegen

de hoeveelheid de som (totaal) de straal de vlok het paar het schepje het stel dubbel elk enkel even * ieder oneven * precies tellen * een paar keer hoeveel is het? met z'n allen

Milieu

de graanmolen * de viezigheid het geknoei het milieu kliederen - kliederde - gekliederd slingeren - slingerde - geslingerd (slordig) rommelig

Muziek en geluid

de bladmuziek * de blazers * de dwarsfluit de harmonica - harmonica's de klik de noot de rumoer de snaar de strijkers * de toetsen * de torenklok de zangles het alarm het concert het deuntje het gezang het kabaal het keyboard het orkest het slagwerk * het wijsje denderen - denderde - gedenderd gonzen - gonsde - gegonsd klepperen - klepperde - geklepperd kletsen - kletste - geklets klikken - klikte - geklikt klotsen - klotste - geklotst knetteren - knetterde - geknetterd roffelen - roffelde - geroffeld trommelen - trommelde - getrommeld dof geruisloos hoorbaar muzikaal onverstaanbaar oorverdovend de klokken luiden een hels lawaai in koor

Natuur

de aardbeving de aardbol de aswolk * de bewolking de bliksemflits de bliksemstraal de bloemist de bodem de boomstronk de boterbloem de geranium de hagel de herfst * de ijsberg de jaarringen * de kei de kiezelsteen de klaproos de klip (rots) de koude de krater (vulkaan) de lawine de lente * de lichtflits de luchtbel de maneschijn de margriet de nerf * de open plek de orkaan de palmboom de regenwolk de rozenstruik de sneeuwstorm de stam de tornado de uitbarsting de vloedgolf de vulkaan de waterlelie de weerman - weervrouw de winter * de winterdag de wortel (plant/boom) de zandgrond de zomer * de zomerdag de zonnebloem de zonneschijn de zonsondergang de zonsopgang het bloembed het bloemperk het bloemstuk het boeket het gazon het gebergte het grind het ravijn het rotsblok het seizoen * het struikgewas het vasteland het waterland stralend weer begroeien - begroeide - begroeid bliksemen - bliksemde - gebliksemd losbarsten - barstte los - losgebarsten opgaan - ging op - opgegaan opkomen - kwam op - opgekomen stormen - stormde - gestormd tuinieren - tuinierde - getuinierd uitbarsten - barstte uit - uitgebarsten verdorren - verdorde - verdord verwelken - verwelkte - verwelkt regenachtig in bloei staan

Omgang

de belofte de ervaring de klik de liefste de lieveling de opzet de samenwerking de toestemming de uitroep de vechtersbaas de vechtpartij het contact het gebaar het gesprek aandringen - drong aan - aangedrongen aanraden - raadde aan - aangeraden achterlaten - liet achter - achtergelaten achtervolgen - achtervolgde - achtervolgd beetnemen - nam beet - beetgenomen belonen - beloonde - beloond beschuldigen - beschuldigde - beschuldigd dwarszitten - zat dwars - dwarsgezeten lastigvallen - viel lastig - lastiggevallen omkijken naar - keek om - omgekeken onderbreken - onderbrak - onderbroken opvrolijken - vrolijkte op - opgevrolijkt passen bij - paste - gepast reageren - reageerde - gereageerd storen - stoorde - gestoord toelaten - liet toe - toegelaten toestaan - stond toe - toegestaan uitdagen - daagde uit - uitgedaagd uitzwaaien - zwaaide uit - uitgezwaaid zich bedenken - bedacht - bedacht zich verschuilen - verschool of verschuilde - verscholen aan het woord bekend voorkomen belangstelling tonen contact opnemen de rollen verdelen er op staan hand in hand iemand een lesje leren

Reizen

de bagage de handbagage de heimwee de logé de logeerkamer de reisleider - reisleidster de verre tocht de vlucht het kofferlabel het souvenir het vertrek logeren - logeerde - gelogeerd

Richting

de kop (voorop) de top (bovenaan) het centrum (middelpunt) het middelpunt langskomen - kwam langs - langsgekomen achterom daarbinnen daarheen daaromheen daarop eromheen linksboven linksonder rechtsboven rechtsonder tussenin vanachter waarachter waarlangs aan de kant hier zo linksaf slaan rechtsaf slaan

School

de aardrijkskunde de balpen de boekenlegger de centimeter de handvaardigheid de klank de klinker de lagere school de lengte de medeklinker de meetlat de meter de opdracht de opdrachtkaart de paperclip de punaise de punt de rekenles de rekensom de som de tafel (de tafel van 1 t/m 10) de tekstballon de vulling de vulpen de woordenschat het enkelvoud het handschrift het hoofdstuk het leerlingenboek het lidwoord het meervoud het nietje het opdrachtenboek het rijmwoord het schoolboek het strafwerk het taalboek het uitroepteken het vraagteken afkijken - keek af - afgekeken beschrijven - beschreef - beschreven bladeren - bladerde - gebladerd cijferen - cijferde - gecijferd delen - deelde - gedeeld herhalen - herhaalde - herhaald nablijven - bleef na - nagebleven nakijken - keek na - nagekeken nieten - niette - geniet noteren - noteerde - genoteerd rijmen - rijmde - gerijmd uitgummen - gumde uit - uitgegumd vermenigvuldigen - vermenigvuldigde - vermenigvuldigd alfabetisch keer maal ontelbaar telbaar de les volgen uit het hoofd kennen

Sprookjes

de betovering de held de jonkheer - jonkvrouw de kanonskogel de koets de kroon de lafaard * de mijter * de ridder de riddertijd de schatkist de sporen * de spreuk de staf * de tabberd * de tovenaar - tovenares / toveres de tovenarij de toverij de toverkracht de toverspreuk de vampier de weerwolf het harnas het malienkolder * het paradijs het slot (kasteel) het toverstokje betoveren - betoverde - betoverd griezelen - griezelde - gegriezeld spoken - spookte - gespookt magisch spookachtig

Tijd

de afspraak * de geboortedatum de hoogste tijd de kalender de minuut * de wintertijd de zomertijd het adres * het nu * tijdrekken - rekte tijd - tijdgerekt daarstraks eerst * eerstvolgende erna hierna kortdurend laatst * langdurig middernacht nogmaals tot nu toe van nu af aan zo meteen

Uiterlijk

de bodywarmer de bretels de diamant de gel de gesp de haarlak de haarscheiding de haarspeld de hanenkam de knot de kuif de mode de overall de paardenstaart de parel de pony * de pruik de shampoo de sproet de toupet de vlecht de/het diadeem het fotomodel het kapsel het kroeshaar het sieraad het trainingspak gekleurd haar gekruld haar steil haar

Uitvinden

de fabriek de machine de mobiele telefoon de oplossing de proefpersoon * de smaappupillen * de telefoonlijn de toets het beeldscherm het toetsenbord het wachtwoord aanzetten - zette aan - aangezet bewijzen - bewees - bewezen onderzoeken - onderzocht - onderzocht * uitdraaien - draaide uit - uitgedraaid uitzetten - zette uit - uitgezet te weten komen

Vermaak

de achtbaan de attractie de botsauto - botsauto's de danser - danseres de disco - disco's de discotheek de feestmuts de partij (feest) de schiettent de verlanglijst de vlaggenmast de vuurpijl de zweefmolen het attractiepark het dagboek het poëziealbum het reuzenrad het rotje het siervuurwerk * dobbelen - dobbelde - gedobbeld (dobbelsteen) feesten - feestte - gefeest opblazen - blies op - opgeblazen (ballon) proosten - proostte - geproost de vlag hangt halfstok de vlag uithangen in de gloria

Vervoer

de aankomsttijd de autoband de autobus de bestuurder - bestuurster de bromfiets de busbaan de chauffeur - chauffeuse de enkele reis de fietsenmaker de fietsenstalling de halte de helikopter de koplamp de ligfiets * de metro de moutainbike * de omweg de ov-chipkaart de reistijd de rijweg de spaak de spoorlijn de spoorweg de spoorwegovergang de stoomtrein de tramrails de trapper * de tunnel de velocipede * de verbinding de verkeersbrigadier * de verkeersmaatregel * de vertrektijd de voetganger * de vouwfiets * de/het pedaal het abonnement het achterlicht * het achterwiel het busnummer het fietsenrek het fietspad het gevaarte het openbaar vervoer het parkeerterrein het perron het plaatsbewijs het retour het stoplicht het stuur * het stuurwiel het treinstel het verkeersbord * het vervoermiddel het voetgangerslicht * het voorlicht * het voorwiel het zadel * het zebrapad aanrijden - reed aan - aangereden inchecken - checkte in - ingecheckt instappen - stapte in - ingestapt * oppompen - pompte op - opgepompt opstappen - stapte op - opgestapt overstappen - stapt over - overgestapt parkeren - parkeerde - geparkeerd rondrijden - reed rond - rondgereden uitchecken - checkte uit - uitgecheckt uitstappen - stapte uit - uitgestapt, * verdwalen - verdwaalde - verdwaald vertrekken - vertrok - vertrokken * binnenkant * buitenkant * wagenziek de weg kwijt zijn de weg weten met een vaart

Wat vinden we ervan?

de rotstreek het verschil * aantrekkelijk afgrijselijk afschuwelijk allerbelangrijkst allerbest bijzonder (vb. bijzonder mooi) bliksemsnel doorschijnend fors fris (schoon) gaaf goudeerlijk grof gruwelijk hardhandig heet * ijskoud * ijzersterk kurkdroog lastig lauw * levensgevaarlijk luidkeels muisstil onbelangrijk onnozel overzichtelijk * rot (naar) smerig spierwit stokoud talentvol te gek teer tof vaag (onduidelijk) voortreffelijk vrij (vb. vrij groot) waardeloos walgelijk wonderbaarlijk wondermooi zorgvuldig de moeite waard het is een gedoe

Water

de bemanning de hengel de kano de motorboot de peddel de roeiboot de schipbreukeling de snorkel de stuurhut de visser de vissersboot de waterval de zeelieden de zeelui de zuurstoftank de zwemvliezen het aas het diepe het duikpak het rivierwater het visnet het zeeschip het zeilschip het zwemvest druppelen - druppelde - gedruppeld duiken - dook - gedoken glibberen - glibberde - geglibberd opdrogen - droogde op - opgedroogd peddelen - peddelde - gepeddeld spatten - spatte - gespat sproeien - sproeide - gesproeid vissen - viste - gevist drassig droog * helder nat * troebel zeeziek

Werken en beroepen

de baan de directeur - directrice de medewerker het bedrijf het beroep het kantoor het loon het uniform het vak aan de gang aan de slag aan het werk

Wonen

de afwasmachine de badkuip de beschutting de beveiliging de buit de bungalow de burcht * de closetrol de eetkamer de galerij de glazenwasser de hangmat de hoes de hoofdstraat de huisman - huisvrouw de iglo * de inbreker - inbreekster de kelder de kerktoren de lantaarn de leuning de leunstoel de overburen de reling de ruine * de schemerlamp de schuurspons de sloop de stofdoek de stomerij de strijkbout de teil de trede (trap) de tree (trap) de vaat de vaatwasser de verdieping de verlichting de villa * de vitrage de vloerbedekking de volkstuin de voorraadkamer de waslijn de wasmachine de wastafel de werkster de woonwijk de zijstraat de zitkamer de zitting (stoel) de zolderkamer de zoldertrap het afdruiprek het bankstel het beddengoed het dekbed het dorpsplein het droogrek het flatgebouw het gebouw het haardvuur het huizenblok het kamerscherm het kattenluik het kerkhof het laken het ledikant het marktplein het paleis * het strijkgoed het strijkijzer het tehuis het trottoir het tuinhek het tuinpad het voeteneinde het wasgoed het wasvoorschrift het woonhuis afsluiten - sloot af - afgesloten inbreken - brak in - ingebroken oppoetsen - poetste op - opgepoetst schrobben - schrobde - geschrobd soppen - sopte - gesopt stofzuigen - stofzuigde - gestofzuigd verzekeren - verzekerde - verzekerd huishoudelijk het zilver poetsen