Groep 2 op thema

Uit woorden.wiki.kennisnet.nl
Ga naar:navigatie, zoeken


Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK




Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.


Terug naar:


Beleefd zijn

bedanken, beleefd, beleefd zijn, burgemeester, gedag, gedragen (zich), geduld, geduldig, gehoorzaam, goeie nacht, hangen (houding), helpen (baten), horen (ww. norm), jazeker, zijn mond houden, schelden, smakelijk, sorry, spijten, welnee,

Brandweer

blussen, brandweer, brandweerauto, brandweerman, in brand staan, instorten (gebouw), ladder, nachtmerrie, redden (leven), sirene, spuit, spuiten, touw, trede, uitgaan (vuur), vuurwerk, zwaailicht,

Boodschappen doen

afrekenen, bestellen, euro, inpakken (cadeau), kassabon, klant, kraam, kosten, ophalen (afhalen), pakken, pin, pinnen, rondkijken, super, winkelen, winkeljuffrouw,

Dagen en maanden

maandag, dinsdag, woensdag, donder, dag, vrijdag, zaterdag, zondag, januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december,

Dieren

achterpoot, bever, blaten, bij, brullen, dolfijn (vis), duif, everzwijn, fladderen, gaas (afrastering), galopperen, goudvis, graven, grazen, grommen, haai, hamster, hengel, hoop (berg), hinniken, insect, jagen, jager, jong (het), kakelen, kameel, kameleon, kanarie, kangoeroe, kikvors, kikkervis, knorren, koekoek, konijnenhok, kraai, kraaien (haan), kudde, lasso, leg, leggen (ei), lievelingsdier, loeien, meeuw, net (visnet), neushoorn, nijlpaard, pluim (veer), ontsnappen, opmaken (opeten), pikken (vogels), pluis, pony, prikkeldraad, rat, reiger, rups, scharrelen, schild, slagtand, slakkenhuis, slingeren (zwaaien), slurf, snorhaar, snuffelen, spinnen (draden), spinnenweb, stekel, steken (prikken), stinkdier, stro, vacht, veer, verdrinken, verjagen, vleugel, voeren (dieren), vluchten, vogelkooi, vogelverschrikker, voorpoot, walvis, web, weide, weiland, wesp, winterslaap, wol, worm, zadel, zeehond, zoemen, zorgen voor, zwaluw,

Eten en drinken

aflikken, afsnijden, ananas, appeltaart, barbecue, bes, beschuitje, bestek, bietjes, brok, broodtrommel, champignon, eetwaar, etenstijd, fruitschaal, gebak, groente, gulzig, hapje (gerecht), hongerig, honing, jam, kippenvlees, klokhuis, knabbelen, knagen, komkommer, koken (water), kokosnoot, leegdrinken, maaltijd, mager, middageten, oliebol, ontbijt, opeten, opvreten, paasei, paprika, plukken, pruim, pudding, sappig (appel), schaal (schotel), servies, schrokken, slagroom, smakken, smaken, smullen, snackbar, snoepen, suikerpot, suikerklontje, taai, theepot, theezakje, toetje, trek (eetlust), trommel (koek), ui, varkensvlees, verrukkelijk, vers, vet, vies (smaak), vrucht, zin (lust), zuigen, zuurkool,

Familie

achternaam, begraven, dochter, getrouwd, graf, kennis, ouder, raad, voornaam, zoon,

Feest vieren

bellen blazen, bijzonder, boffen, carnaval, dansje, divali, een feest geven, feest vieren, feestdag, feestjurk, feliciteren, hartelijk, hartstikke, kerstkaart, Koninginnedag, moederdag, nieuwjaar, offerfeest, opblijven, oud & nieuw, pret, ramadan, suikerfeest, surprise, tekenfilm, trakteren, uitnodiging, verrassen, welkom, wens, wensen, zalig, zichzelf, zoen, zoenen,

Geluid en muziek

aanzetten, bioscoop, brommen, doodstil, echo, gil, har, dop, kabaal, klank, klappen, knallen, koptelefoon, kraken, luid, microfoon, mobieltje, mompelen, muziekinstrument, neuriën, onhoorbaar, ontzettend, opnemen, optreden, pianospelen, plof(fen), rinkelen, ritselen, schateren, tikken, trompet,

Gevoelens

angst, angstig, arm (niet rijk), arm (zielig), bedroefd, benieuwd, bewonderen, bezorgd, dapper, deftig, de slappe lach, dol op, doodmoe, droevig, eenzaam, eerlijk, eigenwijs, enig (alleen), ernstig (serieus), fantastisch (geweldig), flink (dapper), geloven (niet zeker weten), geluk, geweldig, grappig, griezelig, het kan me niet(s) schelen, hopen, in de war, janken, kalm, kippenvel, kwaad, lach, lol, lui, moeite, mislukken, missen, ongelukkig, ongerust, onrustig, opwinden (zich), op zijn gemak, paniek, rottig, schamen (zich), sip, stom (vervelend), stoppen (ophouden, met iets), tevreden, treurig, van plan zijn, verbaasd, verbazing, verbergen, verlangen, verlaten, verliefd, verschrikt, vervelen, voor schut staan, vreselijk, wegwezen, wennen, woedend, zacht (kracht), zenuwachtig, zielig, zijn gang gaan, zonde (jammer),

Hoeveelheid

aantal, beide (-n), berg (stapel), doormidden, helft, hoop (veel), kwart, met z’n tweeën, met z’n drieën, ongeveer, rest, weinig (inhoud),

Instructietaal / schooltaal

afvragen, bedekken, bedoeling, betekenen, bijzetten, binnenkomen, daarmee, doorgeven, doorwerken, gemak (makkelijk), het geeft niet, het hangt ervan af, haast (tijdgebrek), hiermee, hoewel, hurken, in een rij staan, in orde, in de gaten houden, inderdaad, intussen, juist (goed), klaarmaken, knap, letten op, liggen aan, meevallen, mogelijk, mooi (ok), namelijk, nazeggen, omkeren, onderzoeken, onthouden, onzin, op zoek, openen, opnieuw, oppakken (optillen), opstaan (gaan staan), opstapelen, plan, sluiten, spreken, uitkiezen, uitleggen, uitpraten (afronden), uitzoeken, vergissen, verstandig, vol (volledig), volgen (begrijpen), voor (doel), voor het eerst, voorbeeld, zodat, zwijgen,

Kleding en uiterlijk

afzakken (broek), bolhoed, clownspak, cowboyhoed, dragen (kleren), doktersjas, eruit zien als, gesp, gulp, hak, handschoen, helm, hoofddoek, indianenpak, indianentooi, instoppen, katoen, kleding, klomp, kniekous, knijper, knoopsgat, kous, kraag, krul, laag, losmaken, omdoen, pak, pruik, regenlaarzen, rek, rugzak, schminken, sieraad, sjaal, shirt, staan (mooi), stof (kleding), stoom, strijken, strikken, verkleden, verkopen, verslijten, vlek, zool, zwembroek, zwempak,

Kleuren extra

donkerblauw, donker, groen, lichtblauw, lichtgroen, muisgrijs,

Knutselen en tekenen

afbreken, afknippen, afscheuren, band (stof), franje, glanzen, handig, inkleuren, karton, ketting (keten), kleurboek, kleurkrijt, kleurpotlood, kleven, klodder, kloppen (slaan), klosje (garen), kneden (klei), knutselen, knip (knippen), krom, kruis, lap, lelijk, licht (straling), lint, maken (repareren), natekenen, opplakken, oprollen, overtekenen, overtrekken, plastic, prop, recht, reep (papier), rijgen, uitknippen, vast (stevig), vastplakken, vastzitten, vel (papier), verfpot, vergrootglas, voorstellen, vouw, vouwblad, wrijven, zagen,

Kringconventies

antwoord, antwoorden, cirkel, in het midden, het hebben over, navertellen, omhooghouden, omstebeurt, opschuiven, opsteken (vinger), opzeggen (gedicht), overslaan, vraag, voor, doen, voorlezen, voorzeggen, wiebelen, zeggen (betekenen),

Lezen en schrijven

alfabet, avontuur, bladzijde, boodschappenlijstje, gaan over, hoofdletter, kleine letter, leesboek, letter, omslaan (bladzijde), opnoemen, opschrijven, opzoeken (proberen te vinden), rechtop, regel, rijmen, schoolkrant, schrift, schuin, spellen, sprookjesboek, stripboek, tijdschrift, titel, wonder, woord, woordblad, woordenboek, zin,

Lichaam

aanvoelen (tastzin), adem, ademen, ademhalen, bot, hart, hik, huid, insmeren, jeuken, kies (tand), korst, krabben, leven, lippenstift, lucht (zuurstof), nagellak, nakijken (oog), navel, neusdruppels, oorpijn, stem (praten), stevig (fors), traan, vel (huid), voetstap, vuist, wimper, zicht,

Lichaamstaal

beven, buigen, buiging, bulderen, gapen, geeuwen, gieren, gillen, glimlachen, grijnzen, grijpen, hijgen, hoofdschuddend, in slaap vallen, inhouden (adem), inslikken, ja knikken, jammeren, juichen, klapperen, krijsen, leunen, met grote ogen, mopperen, nadoen, nee schudden, ophalen (schouders), puffen, sissen, snikken, snuiven, snurken, sputteren, staren, stikken (benauwd), stotteren, struikelen, trekken (gezichten), trillen, trippelen, turen, uitroepen, uitrusten, zeuren, zucht, zwaaien,

Mensen

baas, blind, chauffeur, cowboy, dame, degene, doof, doodgaan, droom, goochelaar, groenteman, heer, indiaan, ijscoman, kapitein, knecht, kok, lieverd, luiaard, matroos, meid, metselaar, miljonair, muzikant, piraat, postbode, ober, robot, schatrijk, schilder, schipper, soldaat, tandarts, timmerman, trouwen, tweeling, vent, vriendin, vreemde, zeer, over, zuster (verpleeg),

Natuur

aarde (aardbol), beek, bestaan, beukennootje, dal, dor, greppel, hemel, heuvel, horizon, ijsschots, kuil, kust, land (zee), meer, modder, molen, mos, natuur, Noordpool, oceaan, oerwoud, oever, omwaaien, ondergaande zon, op pad, pad, rapen, ravijn, regenboog, riet (plant), rivier, rots, schaduw, sloot, struik, tocht, vaart, vijver, verdwalen, wandelen, wandeling, waterkant, zuidpool,

Omgaan met elkaar

aardig, afpakken, baas spelen (de), beloven, bemoeien, beschermen, besluiten, brutaal, eens (akkoord), er vandoor gaan, expres, flauwekul, foppen, geheim (znw), geheimzinnig, gelijk hebben, gemeen (slecht), genieten (plezier), genoeg hebben van, gluren, halen (roepen), hebberig, in de gaten houden, in zijn eentje, jezelf, keihard, knuffelen, klagen, klikken, kussen, kwebbelen, last (hinder), lastig, lenen (van), lief vinden, liegen, luisteren (gehoorzamen), mal, manier, meeloper, meemaken, nieuwsgierig, nijdig, onaardig, ontmoeten, onvriendelijk, op zijn kop krijgen, per ongeluk, ruilen, saai, schattig, smeken, stelen, stiekem, stoeien, storen, streek, streng, tegenhouden, tegenkomen, uitlachen, uitpraten (bijleggen), vals (boosaardig), vanzelf, verbieden, verklappen, verlegen, vertrouwen (ww), verwachten, verwend, verwennen, vriendelijk, voor de gek houden, wisselen (ruilen), zijn zin krijgen,

Ordenen & vergelijken & meten

achteraan, aller, eerste, allerlaatste, allerlei, alsof, alvast, behalve, bovendien, echt (tegenover vals), eind, ermee, even donker, even licht, flink (groot, veel), gelijk (tegelijk), gezicht (aanblik), herkennen, hierachter, hieronder, iemand anders, iets anders, mini, missen (ontbreken), na (achter), nogal, oud (tegenover nieuw), overblijven (rest), pas (nog maar), per (per dag), rotzooi, stapel, toevallig, uithalen, uitmaken (belang), uitzoeken, vast (al), verdelen, vergelijken, verschil, verschillend, verzamelen, volgorde, voor (ipv), vooral, voor, dringen, wegen, weegschaal, zelfs, zoals, zodra, zoiets, zolang, zover, zulk,

Planten en bloemen

appelboom, bijl, bloembol, bloempot, boomstam, graan, hyacint, krokus, mesthoop, tuinslang, tulp, nar, cis, perenboom, regenwater, roos, vergeet-me-nietje, zaad, zaaien,

Ruimtelijke en meetkundige oriëntatie

achterkant, binnenkant, bol (znw), bovenaan, bovenkant, breed, buitenkant, dwars (richting), eind (afstand), erachter, in het rond, ingang, kier, kilometer, languit, linker (plaats), meten (lengte), meter (100 cm), omheen, onderkant, onder, door, ondersteboven, over (plaats), over, eind, pal, rechter (rechterkant), rechthoek, rol (cilinder), rond (rondom), ronde (rondgang), rondom, scheef, smal, stevig (solide), te voorschijn, tegenaan, tegenover, uitgang, uitsteken, vandaan, vandoor, vanuit, verderop, verte, vierkant, vlakbij, vooraan, voorkant, waar (juist), wijd, zijkant,

School

basisschool, belangrijk, bibliotheek, blokkendoos, boel (veel), buitendeur, bureau (schrijftafel), deurmat, domoor, door elkaar, doorlopen, groepjes van drie, gymschoenen, gymzaal, hal, in groepjes, klaar zetten, kletskous, krabbelen, leren, les, map, oefenen, onderzoek, op tijd, overblijven, poot (tafel), prikbord, prullenmand, ruit (glas), schoolplein, schoolbord, schooldokter, schoolreisje, speelplaats, stempelkussen, stoelpoot, straf, terugleggen, trapleuning, voeten vegen, voorstelling (film), wijs, woensdagmiddag, zaal,

Spel en sport

applaus, afstempelen, beroemd, beste, boksen, bravo, club, crossfiets, delen, diploma, doelpunt, duiken (dook, gedoken; zee), duw, fietspomp, hardlopen, hondenpoep, hup, kampioen, kegel, klappen (applaudisseren), medaille, meerijden, mislukken, missen (niet raak), overnieuw, paardrijden, pauze, publiek, raken, rammen, regelen, roeien, spel, speeltuin, sport, stijf, soepel, ski, skiën, smak, tennis, toe (komaan), trappen, trapper, twee aan twee, verliezen, wedstrijd, wielrenner, winnaar, winnen, wisselen, zwaargewicht, zweefvliegtuig, zwembad, zwemles, zweven,

Spelen en werken

aanlopen (komt), aanvliegen (rennen), achterover, afgooien, apparaat, batterij, beet (vast), beweging, bonzen, boor, boren, cement, flipperkast, geweer, glippen, goochelen, hamer, heus, hobbelpaard, indoen, indrukken, kaart (spel), kaart (ticket), kanon, karwei, klauteren, kleermakerszit, kletteren, knuffelbeest, kogel, koprol, kralenplank, kruiwagen, kubus, kunst (prestatie), maken (zorgen dat), meespelen, memory, mop (grap), motor (machine), omkijken (over de schouder), oppassen, optocht, pijp (buis), plank, plezier, post, postzegel, podium, precies (secuur), pretpark, probleem, rukken, schok (beweging), sneeuwballen gooien, stijgen, storten (gooien), stuiven, suf, tikkertje, timmeren, toneel spelen, tovenaar, trampoline, uitglijden, verdienen, verschijnen, verstoppertje, volgen (achterna), voorover, vlieger, wapperen, waterpistool, wedden, weglopen, werken (apparaat), wild (bvnw), wippen, woest, zakken (ww naar beneden), zaklopen, zeilboot, zeilen, zijn best doen, zoek (verloren),

Tellen en getalsbegrip

achttien, anderhalf, apart (afzonderlijk), cijfer, controleren, dertien, duizend, elf (getal), enkel (een paar), enorm, eraf, eraf halen, erbij, erbij doen, extra, getal, getallenlijn, honderd, in elk geval, meeste, minste, nul, nummer, negen, negende, negentien, ontdekken, rekenen, schatten, tachtig, tellen, twintig, veertien, veertig, vijftien, vijftig, waarschijnlijk, zestien,

Thuis

aanrecht, achter, deur, afstandsbediening, afwas, balkon, behang, bezem, bezoek, box (baby), deurbel, dweilen, elektrisch, etage, familie, fluitketel, haard, kan, kap (de), ketel, kinderwagen, klep (deksel), lade, lift, lucifer, luciferhoutje, mat, matras, meubels, pijp roken, pitten (fornuis), plafond, plat dak, puntdak, regenpijp, sleutelgat, sleutelhanger, stofzuigen, stofzuiger, tapijt, tegel, toilet, toilettas, verhuizen, vensterbank, verdieping, voorbijlopen, voordeur, vuilniszak,

Tijdsbeleving en tijdsbesef

af en toe, allang, alvast, alweer, begin, beleven, daarnet, direct, eerder, eergisteren, eind / einde, geleden, gelijk (meteen), gisteravond, haast (bijna), horloge, juist (net), laatst, later, maand, meestal, minuut, moment, nieuws (journaal), nog (opnieuw), ochtend, ogenblik, om (tijdstip), onder (tijdens), ondertussen, onlangs, onmiddellijk, ooit, op het nippertje, op (moment), opstaan (bed), over (tijdsaanduiding), over, dag, overmorgen, poos(je), rust, ’s avonds, ’s middags, ’s morgens, ’s nachts, seconde, te lang, tegelijk, tel, telkens, tenslotte, tijdens, totdat, tussendoor, vanaf, vanavond, vanmiddag, vanmorgen, vannacht, vanochtend, voor (tijdstip), voorbij (afgelopen), voordat, voorlopig, voortaan, vroeg, vroeger, weekend, wijzer,

Vakantie / op reis

aankomen, afhalen, aflopen (einde), afscheid, afstand, ansichtkaart, autorijden, autoweg, bereiken, buitenlands, camping, dagje uit, eiland, fototoestel, hotel, kaart (landkaart), kermis, koffer, landen, logeren, naartoe gaan, meebrengen, meegeven, meekomen, op reis, opzetten (tent), reisbureau, trekken (tocht), uitgerust, vakantiereisje, vreemd, vertrekken, vrij, wegbrengen, zonnebril, zuiden,

Vervoer / verkeer

achterbank, achterin, achterlicht, benzine, bestuurder, bocht, conducteur, halte, helikopter, inhalen, inladen, koets, locomotief, machinist, metrostation, onderweg, ongeluk, op weg, opschieten, per bus, rails, razen, remmen, rit, strippenkaart (OV chip), sturen, terechtkomen (plaats), uitkijken, uitladen, vaart (snelheid), veilig, verdergaan, verhuiswagen, verkeer, verkeersbord, vervoer, vervoeren, vervoermiddel, via, voorbank, voorbij (verder), voorlicht, vrachtwagen, vuilniswagen, weggaan,

Wassen en plassen

afdrogen, afspoelen, afvoer, afwasborstel, badhanddoek, buis, doortrekken, glibberig, grondwater, helder, lek, lekken, lopen (vloeistof), plas (water), slang (buis), spatten, spoelen, stinken, straal (water), toiletpapier, troebel, uitwringen, vuil, was (wasgoed), wasbak, wasknijper, waslijn, wasmachine, wasmand, waterleiding, wc-rol,

Weer / de seizoenen

bewolkt, bevriezen, bliksem, buitenspelen, dooien, donder, ijskoud, het hagelt, hitte, koel, mist, najaar, onweer, regenbui, sneeuwvlok, storm, voorjaar, warmte, zonnig,

Woonomgeving

agent (politie), adres, buitenkomen, buurt, bom, dorp, erf, gracht, haven, kerk, lantaarnpaal, moskee, museum, oversteken, paleis, park, plaats (stad), plein, restaurant, roltrap, rondlopen, schutting, stad, steeg, steil, tunnel, veld,

Ziek zijn

ambulance, bacterie, bibberen, bleek zien, bloedneus, bult, duizelig, kiespijn, koorts, mazelen, melktand, rillen, rusten (slapen), snuiten (neus), te pakken (ziek), thermometer, thuis blijven, tillen, verband (wond), verzorgen, waterpokken, zalf, zweetdruppels,

Extra

daaraan, daarin, ernaar, erom, waarin, waarop, waarvoor