Groep 2 op thema
|
Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK
Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.
Terug naar:
- Handreikingbaklijst
- Basiswoorden groep 1
- Basiswoorden groep 1 uitbreiding
- Groep 1 op thema
- Basiswoorden groep 2
- Basiswoorden groep 2 uitbreiding
Inhoud
- 1 Beleefd zijn
- 2 Brandweer
- 3 Boodschappen doen
- 4 Dagen en maanden
- 5 Dieren
- 6 Eten en drinken
- 7 Familie
- 8 Feest vieren
- 9 Geluid en muziek
- 10 Gevoelens
- 11 Hoeveelheid
- 12 Instructietaal / schooltaal
- 13 Kleding en uiterlijk
- 14 Kleuren extra
- 15 Knutselen en tekenen
- 16 Kringconventies
- 17 Lezen en schrijven
- 18 Lichaam
- 19 Lichaamstaal
- 20 Mensen
- 21 Natuur
- 22 Omgaan met elkaar
- 23 Ordenen & vergelijken & meten
- 24 Planten en bloemen
- 25 Ruimtelijke en meetkundige oriëntatie
- 26 School
- 27 Spel en sport
- 28 Spelen en werken
- 29 Tellen en getalsbegrip
- 30 Thuis
- 31 Tijdsbeleving en tijdsbesef
- 32 Vakantie / op reis
- 33 Vervoer / verkeer
- 34 Wassen en plassen
- 35 Weer / de seizoenen
- 36 Woonomgeving
- 37 Ziek zijn
- 38 Extra
Beleefd zijn
bedanken, beleefd, beleefd zijn, burgemeester, gedag, gedragen (zich), geduld, geduldig, gehoorzaam, goeie nacht, hangen (houding), helpen (baten), horen (ww. norm), jazeker, zijn mond houden, schelden, smakelijk, sorry, spijten, welnee,
Brandweer
blussen, brandweer, brandweerauto, brandweerman, in brand staan, instorten (gebouw), ladder, nachtmerrie, redden (leven), sirene, spuit, spuiten, touw, trede, uitgaan (vuur), vuurwerk, zwaailicht,
Boodschappen doen
afrekenen, bestellen, euro, inpakken (cadeau), kassabon, klant, kraam, kosten, ophalen (afhalen), pakken, pin, pinnen, rondkijken, super, winkelen, winkeljuffrouw,
Dagen en maanden
maandag, dinsdag, woensdag, donder, dag, vrijdag, zaterdag, zondag, januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december,
Dieren
achterpoot, bever, blaten, bij, brullen, dolfijn (vis), duif, everzwijn, fladderen, gaas (afrastering), galopperen, goudvis, graven, grazen, grommen, haai, hamster, hengel, hoop (berg), hinniken, insect, jagen, jager, jong (het), kakelen, kameel, kameleon, kanarie, kangoeroe, kikvors, kikkervis, knorren, koekoek, konijnenhok, kraai, kraaien (haan), kudde, lasso, leg, leggen (ei), lievelingsdier, loeien, meeuw, net (visnet), neushoorn, nijlpaard, pluim (veer), ontsnappen, opmaken (opeten), pikken (vogels), pluis, pony, prikkeldraad, rat, reiger, rups, scharrelen, schild, slagtand, slakkenhuis, slingeren (zwaaien), slurf, snorhaar, snuffelen, spinnen (draden), spinnenweb, stekel, steken (prikken), stinkdier, stro, vacht, veer, verdrinken, verjagen, vleugel, voeren (dieren), vluchten, vogelkooi, vogelverschrikker, voorpoot, walvis, web, weide, weiland, wesp, winterslaap, wol, worm, zadel, zeehond, zoemen, zorgen voor, zwaluw,
Eten en drinken
aflikken, afsnijden, ananas, appeltaart, barbecue, bes, beschuitje, bestek, bietjes, brok, broodtrommel, champignon, eetwaar, etenstijd, fruitschaal, gebak, groente, gulzig, hapje (gerecht), hongerig, honing, jam, kippenvlees, klokhuis, knabbelen, knagen, komkommer, koken (water), kokosnoot, leegdrinken, maaltijd, mager, middageten, oliebol, ontbijt, opeten, opvreten, paasei, paprika, plukken, pruim, pudding, sappig (appel), schaal (schotel), servies, schrokken, slagroom, smakken, smaken, smullen, snackbar, snoepen, suikerpot, suikerklontje, taai, theepot, theezakje, toetje, trek (eetlust), trommel (koek), ui, varkensvlees, verrukkelijk, vers, vet, vies (smaak), vrucht, zin (lust), zuigen, zuurkool,
Familie
achternaam, begraven, dochter, getrouwd, graf, kennis, ouder, raad, voornaam, zoon,
Feest vieren
bellen blazen, bijzonder, boffen, carnaval, dansje, divali, een feest geven, feest vieren, feestdag, feestjurk, feliciteren, hartelijk, hartstikke, kerstkaart, Koninginnedag, moederdag, nieuwjaar, offerfeest, opblijven, oud & nieuw, pret, ramadan, suikerfeest, surprise, tekenfilm, trakteren, uitnodiging, verrassen, welkom, wens, wensen, zalig, zichzelf, zoen, zoenen,
Geluid en muziek
aanzetten, bioscoop, brommen, doodstil, echo, gil, har, dop, kabaal, klank, klappen, knallen, koptelefoon, kraken, luid, microfoon, mobieltje, mompelen, muziekinstrument, neuriën, onhoorbaar, ontzettend, opnemen, optreden, pianospelen, plof(fen), rinkelen, ritselen, schateren, tikken, trompet,
Gevoelens
angst, angstig, arm (niet rijk), arm (zielig), bedroefd, benieuwd, bewonderen, bezorgd, dapper, deftig, de slappe lach, dol op, doodmoe, droevig, eenzaam, eerlijk, eigenwijs, enig (alleen), ernstig (serieus), fantastisch (geweldig), flink (dapper), geloven (niet zeker weten), geluk, geweldig, grappig, griezelig, het kan me niet(s) schelen, hopen, in de war, janken, kalm, kippenvel, kwaad, lach, lol, lui, moeite, mislukken, missen, ongelukkig, ongerust, onrustig, opwinden (zich), op zijn gemak, paniek, rottig, schamen (zich), sip, stom (vervelend), stoppen (ophouden, met iets), tevreden, treurig, van plan zijn, verbaasd, verbazing, verbergen, verlangen, verlaten, verliefd, verschrikt, vervelen, voor schut staan, vreselijk, wegwezen, wennen, woedend, zacht (kracht), zenuwachtig, zielig, zijn gang gaan, zonde (jammer),
Hoeveelheid
aantal, beide (-n), berg (stapel), doormidden, helft, hoop (veel), kwart, met z’n tweeën, met z’n drieën, ongeveer, rest, weinig (inhoud),
Instructietaal / schooltaal
afvragen, bedekken, bedoeling, betekenen, bijzetten, binnenkomen, daarmee, doorgeven, doorwerken, gemak (makkelijk), het geeft niet, het hangt ervan af, haast (tijdgebrek), hiermee, hoewel, hurken, in een rij staan, in orde, in de gaten houden, inderdaad, intussen, juist (goed), klaarmaken, knap, letten op, liggen aan, meevallen, mogelijk, mooi (ok), namelijk, nazeggen, omkeren, onderzoeken, onthouden, onzin, op zoek, openen, opnieuw, oppakken (optillen), opstaan (gaan staan), opstapelen, plan, sluiten, spreken, uitkiezen, uitleggen, uitpraten (afronden), uitzoeken, vergissen, verstandig, vol (volledig), volgen (begrijpen), voor (doel), voor het eerst, voorbeeld, zodat, zwijgen,
Kleding en uiterlijk
afzakken (broek), bolhoed, clownspak, cowboyhoed, dragen (kleren), doktersjas, eruit zien als, gesp, gulp, hak, handschoen, helm, hoofddoek, indianenpak, indianentooi, instoppen, katoen, kleding, klomp, kniekous, knijper, knoopsgat, kous, kraag, krul, laag, losmaken, omdoen, pak, pruik, regenlaarzen, rek, rugzak, schminken, sieraad, sjaal, shirt, staan (mooi), stof (kleding), stoom, strijken, strikken, verkleden, verkopen, verslijten, vlek, zool, zwembroek, zwempak,
Kleuren extra
donkerblauw, donker, groen, lichtblauw, lichtgroen, muisgrijs,
Knutselen en tekenen
afbreken, afknippen, afscheuren, band (stof), franje, glanzen, handig, inkleuren, karton, ketting (keten), kleurboek, kleurkrijt, kleurpotlood, kleven, klodder, kloppen (slaan), klosje (garen), kneden (klei), knutselen, knip (knippen), krom, kruis, lap, lelijk, licht (straling), lint, maken (repareren), natekenen, opplakken, oprollen, overtekenen, overtrekken, plastic, prop, recht, reep (papier), rijgen, uitknippen, vast (stevig), vastplakken, vastzitten, vel (papier), verfpot, vergrootglas, voorstellen, vouw, vouwblad, wrijven, zagen,
Kringconventies
antwoord, antwoorden, cirkel, in het midden, het hebben over, navertellen, omhooghouden, omstebeurt, opschuiven, opsteken (vinger), opzeggen (gedicht), overslaan, vraag, voor, doen, voorlezen, voorzeggen, wiebelen, zeggen (betekenen),
Lezen en schrijven
alfabet, avontuur, bladzijde, boodschappenlijstje, gaan over, hoofdletter, kleine letter, leesboek, letter, omslaan (bladzijde), opnoemen, opschrijven, opzoeken (proberen te vinden), rechtop, regel, rijmen, schoolkrant, schrift, schuin, spellen, sprookjesboek, stripboek, tijdschrift, titel, wonder, woord, woordblad, woordenboek, zin,
Lichaam
aanvoelen (tastzin), adem, ademen, ademhalen, bot, hart, hik, huid, insmeren, jeuken, kies (tand), korst, krabben, leven, lippenstift, lucht (zuurstof), nagellak, nakijken (oog), navel, neusdruppels, oorpijn, stem (praten), stevig (fors), traan, vel (huid), voetstap, vuist, wimper, zicht,
Lichaamstaal
beven, buigen, buiging, bulderen, gapen, geeuwen, gieren, gillen, glimlachen, grijnzen, grijpen, hijgen, hoofdschuddend, in slaap vallen, inhouden (adem), inslikken, ja knikken, jammeren, juichen, klapperen, krijsen, leunen, met grote ogen, mopperen, nadoen, nee schudden, ophalen (schouders), puffen, sissen, snikken, snuiven, snurken, sputteren, staren, stikken (benauwd), stotteren, struikelen, trekken (gezichten), trillen, trippelen, turen, uitroepen, uitrusten, zeuren, zucht, zwaaien,
Mensen
baas, blind, chauffeur, cowboy, dame, degene, doof, doodgaan, droom, goochelaar, groenteman, heer, indiaan, ijscoman, kapitein, knecht, kok, lieverd, luiaard, matroos, meid, metselaar, miljonair, muzikant, piraat, postbode, ober, robot, schatrijk, schilder, schipper, soldaat, tandarts, timmerman, trouwen, tweeling, vent, vriendin, vreemde, zeer, over, zuster (verpleeg),
Natuur
aarde (aardbol), beek, bestaan, beukennootje, dal, dor, greppel, hemel, heuvel, horizon, ijsschots, kuil, kust, land (zee), meer, modder, molen, mos, natuur, Noordpool, oceaan, oerwoud, oever, omwaaien, ondergaande zon, op pad, pad, rapen, ravijn, regenboog, riet (plant), rivier, rots, schaduw, sloot, struik, tocht, vaart, vijver, verdwalen, wandelen, wandeling, waterkant, zuidpool,
Omgaan met elkaar
aardig, afpakken, baas spelen (de), beloven, bemoeien, beschermen, besluiten, brutaal, eens (akkoord), er vandoor gaan, expres, flauwekul, foppen, geheim (znw), geheimzinnig, gelijk hebben, gemeen (slecht), genieten (plezier), genoeg hebben van, gluren, halen (roepen), hebberig, in de gaten houden, in zijn eentje, jezelf, keihard, knuffelen, klagen, klikken, kussen, kwebbelen, last (hinder), lastig, lenen (van), lief vinden, liegen, luisteren (gehoorzamen), mal, manier, meeloper, meemaken, nieuwsgierig, nijdig, onaardig, ontmoeten, onvriendelijk, op zijn kop krijgen, per ongeluk, ruilen, saai, schattig, smeken, stelen, stiekem, stoeien, storen, streek, streng, tegenhouden, tegenkomen, uitlachen, uitpraten (bijleggen), vals (boosaardig), vanzelf, verbieden, verklappen, verlegen, vertrouwen (ww), verwachten, verwend, verwennen, vriendelijk, voor de gek houden, wisselen (ruilen), zijn zin krijgen,
Ordenen & vergelijken & meten
achteraan, aller, eerste, allerlaatste, allerlei, alsof, alvast, behalve, bovendien, echt (tegenover vals), eind, ermee, even donker, even licht, flink (groot, veel), gelijk (tegelijk), gezicht (aanblik), herkennen, hierachter, hieronder, iemand anders, iets anders, mini, missen (ontbreken), na (achter), nogal, oud (tegenover nieuw), overblijven (rest), pas (nog maar), per (per dag), rotzooi, stapel, toevallig, uithalen, uitmaken (belang), uitzoeken, vast (al), verdelen, vergelijken, verschil, verschillend, verzamelen, volgorde, voor (ipv), vooral, voor, dringen, wegen, weegschaal, zelfs, zoals, zodra, zoiets, zolang, zover, zulk,
Planten en bloemen
appelboom, bijl, bloembol, bloempot, boomstam, graan, hyacint, krokus, mesthoop, tuinslang, tulp, nar, cis, perenboom, regenwater, roos, vergeet-me-nietje, zaad, zaaien,
Ruimtelijke en meetkundige oriëntatie
achterkant, binnenkant, bol (znw), bovenaan, bovenkant, breed, buitenkant, dwars (richting), eind (afstand), erachter, in het rond, ingang, kier, kilometer, languit, linker (plaats), meten (lengte), meter (100 cm), omheen, onderkant, onder, door, ondersteboven, over (plaats), over, eind, pal, rechter (rechterkant), rechthoek, rol (cilinder), rond (rondom), ronde (rondgang), rondom, scheef, smal, stevig (solide), te voorschijn, tegenaan, tegenover, uitgang, uitsteken, vandaan, vandoor, vanuit, verderop, verte, vierkant, vlakbij, vooraan, voorkant, waar (juist), wijd, zijkant,
School
basisschool, belangrijk, bibliotheek, blokkendoos, boel (veel), buitendeur, bureau (schrijftafel), deurmat, domoor, door elkaar, doorlopen, groepjes van drie, gymschoenen, gymzaal, hal, in groepjes, klaar zetten, kletskous, krabbelen, leren, les, map, oefenen, onderzoek, op tijd, overblijven, poot (tafel), prikbord, prullenmand, ruit (glas), schoolplein, schoolbord, schooldokter, schoolreisje, speelplaats, stempelkussen, stoelpoot, straf, terugleggen, trapleuning, voeten vegen, voorstelling (film), wijs, woensdagmiddag, zaal,
Spel en sport
applaus, afstempelen, beroemd, beste, boksen, bravo, club, crossfiets, delen, diploma, doelpunt, duiken (dook, gedoken; zee), duw, fietspomp, hardlopen, hondenpoep, hup, kampioen, kegel, klappen (applaudisseren), medaille, meerijden, mislukken, missen (niet raak), overnieuw, paardrijden, pauze, publiek, raken, rammen, regelen, roeien, spel, speeltuin, sport, stijf, soepel, ski, skiën, smak, tennis, toe (komaan), trappen, trapper, twee aan twee, verliezen, wedstrijd, wielrenner, winnaar, winnen, wisselen, zwaargewicht, zweefvliegtuig, zwembad, zwemles, zweven,
Spelen en werken
aanlopen (komt), aanvliegen (rennen), achterover, afgooien, apparaat, batterij, beet (vast), beweging, bonzen, boor, boren, cement, flipperkast, geweer, glippen, goochelen, hamer, heus, hobbelpaard, indoen, indrukken, kaart (spel), kaart (ticket), kanon, karwei, klauteren, kleermakerszit, kletteren, knuffelbeest, kogel, koprol, kralenplank, kruiwagen, kubus, kunst (prestatie), maken (zorgen dat), meespelen, memory, mop (grap), motor (machine), omkijken (over de schouder), oppassen, optocht, pijp (buis), plank, plezier, post, postzegel, podium, precies (secuur), pretpark, probleem, rukken, schok (beweging), sneeuwballen gooien, stijgen, storten (gooien), stuiven, suf, tikkertje, timmeren, toneel spelen, tovenaar, trampoline, uitglijden, verdienen, verschijnen, verstoppertje, volgen (achterna), voorover, vlieger, wapperen, waterpistool, wedden, weglopen, werken (apparaat), wild (bvnw), wippen, woest, zakken (ww naar beneden), zaklopen, zeilboot, zeilen, zijn best doen, zoek (verloren),
Tellen en getalsbegrip
achttien, anderhalf, apart (afzonderlijk), cijfer, controleren, dertien, duizend, elf (getal), enkel (een paar), enorm, eraf, eraf halen, erbij, erbij doen, extra, getal, getallenlijn, honderd, in elk geval, meeste, minste, nul, nummer, negen, negende, negentien, ontdekken, rekenen, schatten, tachtig, tellen, twintig, veertien, veertig, vijftien, vijftig, waarschijnlijk, zestien,
Thuis
aanrecht, achter, deur, afstandsbediening, afwas, balkon, behang, bezem, bezoek, box (baby), deurbel, dweilen, elektrisch, etage, familie, fluitketel, haard, kan, kap (de), ketel, kinderwagen, klep (deksel), lade, lift, lucifer, luciferhoutje, mat, matras, meubels, pijp roken, pitten (fornuis), plafond, plat dak, puntdak, regenpijp, sleutelgat, sleutelhanger, stofzuigen, stofzuiger, tapijt, tegel, toilet, toilettas, verhuizen, vensterbank, verdieping, voorbijlopen, voordeur, vuilniszak,
Tijdsbeleving en tijdsbesef
af en toe, allang, alvast, alweer, begin, beleven, daarnet, direct, eerder, eergisteren, eind / einde, geleden, gelijk (meteen), gisteravond, haast (bijna), horloge, juist (net), laatst, later, maand, meestal, minuut, moment, nieuws (journaal), nog (opnieuw), ochtend, ogenblik, om (tijdstip), onder (tijdens), ondertussen, onlangs, onmiddellijk, ooit, op het nippertje, op (moment), opstaan (bed), over (tijdsaanduiding), over, dag, overmorgen, poos(je), rust, ’s avonds, ’s middags, ’s morgens, ’s nachts, seconde, te lang, tegelijk, tel, telkens, tenslotte, tijdens, totdat, tussendoor, vanaf, vanavond, vanmiddag, vanmorgen, vannacht, vanochtend, voor (tijdstip), voorbij (afgelopen), voordat, voorlopig, voortaan, vroeg, vroeger, weekend, wijzer,
Vakantie / op reis
aankomen, afhalen, aflopen (einde), afscheid, afstand, ansichtkaart, autorijden, autoweg, bereiken, buitenlands, camping, dagje uit, eiland, fototoestel, hotel, kaart (landkaart), kermis, koffer, landen, logeren, naartoe gaan, meebrengen, meegeven, meekomen, op reis, opzetten (tent), reisbureau, trekken (tocht), uitgerust, vakantiereisje, vreemd, vertrekken, vrij, wegbrengen, zonnebril, zuiden,
Vervoer / verkeer
achterbank, achterin, achterlicht, benzine, bestuurder, bocht, conducteur, halte, helikopter, inhalen, inladen, koets, locomotief, machinist, metrostation, onderweg, ongeluk, op weg, opschieten, per bus, rails, razen, remmen, rit, strippenkaart (OV chip), sturen, terechtkomen (plaats), uitkijken, uitladen, vaart (snelheid), veilig, verdergaan, verhuiswagen, verkeer, verkeersbord, vervoer, vervoeren, vervoermiddel, via, voorbank, voorbij (verder), voorlicht, vrachtwagen, vuilniswagen, weggaan,
Wassen en plassen
afdrogen, afspoelen, afvoer, afwasborstel, badhanddoek, buis, doortrekken, glibberig, grondwater, helder, lek, lekken, lopen (vloeistof), plas (water), slang (buis), spatten, spoelen, stinken, straal (water), toiletpapier, troebel, uitwringen, vuil, was (wasgoed), wasbak, wasknijper, waslijn, wasmachine, wasmand, waterleiding, wc-rol,
Weer / de seizoenen
bewolkt, bevriezen, bliksem, buitenspelen, dooien, donder, ijskoud, het hagelt, hitte, koel, mist, najaar, onweer, regenbui, sneeuwvlok, storm, voorjaar, warmte, zonnig,
Woonomgeving
agent (politie), adres, buitenkomen, buurt, bom, dorp, erf, gracht, haven, kerk, lantaarnpaal, moskee, museum, oversteken, paleis, park, plaats (stad), plein, restaurant, roltrap, rondlopen, schutting, stad, steeg, steil, tunnel, veld,
Ziek zijn
ambulance, bacterie, bibberen, bleek zien, bloedneus, bult, duizelig, kiespijn, koorts, mazelen, melktand, rillen, rusten (slapen), snuiten (neus), te pakken (ziek), thermometer, thuis blijven, tillen, verband (wond), verzorgen, waterpokken, zalf, zweetdruppels,