Groep 1 op thema: verschil tussen versies
(3 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 5: | Regel 5: | ||
<BR> | <BR> | ||
---- | ---- | ||
− | Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. | + | Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. De in blauw aangegeven woorden verwijzen naar een verdere beschrijving en [[:Categorie:Pictogram| pictogram]] of andere afbeelding. |
---- | ---- | ||
Regel 104: | Regel 104: | ||
[[geluk hebben]], | [[geluk hebben]], | ||
− | ===[[Omgaan met elkaar | + | ===[[Omgaan met elkaar]]=== |
[[hebben]], | [[hebben]], | ||
[[geven]], | [[geven]], | ||
Regel 187: | Regel 187: | ||
[[teruggeven]], | [[teruggeven]], | ||
[[ieder]], | [[ieder]], | ||
− | [[ | + | [[iedereen]], |
− | |||
[[iemand]], | [[iemand]], | ||
[[vriend / vriendje]], | [[vriend / vriendje]], | ||
Regel 204: | Regel 203: | ||
[[grap]], | [[grap]], | ||
[[lachen]], | [[lachen]], | ||
− | [[giechelen]], | + | [[giechelen]], |
− | + | ||
==Lichaam== | ==Lichaam== | ||
− | ===[[Lichaamsdelen | + | ===[[Lichaamsdelen]]=== |
[[hoofd]], | [[hoofd]], | ||
[[borst]], | [[borst]], | ||
Regel 235: | Regel 234: | ||
[[lip]], | [[lip]], | ||
[[tand]], | [[tand]], | ||
− | [[bot]], | + | [[bot]], |
− | + | ||
===[[Zintuigen]]=== | ===[[Zintuigen]]=== | ||
[[oog]], | [[oog]], |
Huidige versie van 28 feb 2011 om 21:22
|
Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK
Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. De in blauw aangegeven woorden verwijzen naar een verdere beschrijving en pictogram of andere afbeelding.
Terug naar:
- Handreikingbaklijst
- Basiswoorden groep 1
- Basiswoorden groep 1 uitbreiding
- Basiswoorden groep 2
- Basiswoorden groep 2 uitbreiding
- Groep 2 op thema
Inhoud
Algemeen
Mensen
mens, baby, kind, jongen, meisje, man, vrouw, grote mensen, volwassen,
Werkwoorden
zijn, blijven, worden, veranderen, ding,
Sociale vaardigheden
Groeten - welkom & afscheid
dag (groet), doei/doeg, hai/hoi, hallo, goedemiddag, goedemorgen, tot straks, tot ziens, welterusten, op bezoek komen, opendoen, visite, hand / handje geven, heten, naam, kus / kusje, juf(frouw), moeder, mama / ma / mam, vader, papa / pa / pap, straks, terug, laat, naar huis, gaan, zwaaien, brengen, halen, komen, meegaan,
Gevoelens
blij, fijn, gelukkig, graag – liever - liefst, heerlijk, leuk, lief, mooi, prachtig, vrolijk, bang, schrikken, eng, boos, verdrietig, erg (vervelend), naar (vervelend), vervelend, alleen, samen, gek, raar, gewoon, normaal, zuchten, huilen, traan, zakdoek, op schoot, troosten, pech hebben, geluk hebben,
Omgaan met elkaar
hebben, geven, aan, voor, met, zonder, nemen, helpen, alsjeblieft / alstublieft, dank (je wel), aan de hand, ruzie, klap, au, bijten, duwen, trekken, vechten, knijpen, slaan, stompen, spugen, plagen, pesten, ophouden, zeg (tussenw.), stom (dom), dom, stout, flauw, pestkop, probleem oplossen, aankijken, goedmaken, ok (okee), eerste, aan de beurt, om de beurt, om beurten, op je beurt wachten, voor je beurt praten, een voor een, ik, mij, mijn, jij / je, jou, je / jouw, hij / ie, hem, zijn (bez.vnw), ze / zij, haar (pers. vnw), haar (bez. vnw), u, we / wij, ons, jullie, hen (pers. vnw), hun, allebei, samen, gezellig, alleen, ongezellig, allemaal, alletwee, alledrie, erbij horen, eigen, elkaar, helpen, meegaan, meedoen, meehelpen, zelf, zich, van (bezit), afpakken, terugbrengen, teruggeven, ieder, iedereen, iemand, vriend / vriendje, schat (lief iemand), meisje, jongen, mevrouw, meneer, kennen, horen bij, houden van, lijken op, kietelen, kriebelen, grap, lachen, giechelen,
Lichaam
Lichaamsdelen
hoofd, borst, buik, rug, bil, schouder, arm, elleboog, hand, duim, pink, been, knie, voet, teen, nek, hals, keel, lijf, gezicht, wang, kin, wimper, wenkbrauw, mond, lip, tand, bot,
Zintuigen
oog, kijken, zien, oor, horen, luisteren, verstaan, neus, ruiken, tong, proeven, vinger, huid, voelen, zacht, hard, glad, ruw,
Persoonlijke verzorging
Eruitzien / kleren
voorkant, achterkant, haar / haren, kapper, vlecht, mooi, baard, kaal, snor, spiegel, kam, kammen, bril, bloot, in je blootje, aan, aankleden (zich), aandoen, aantrekken, opzetten (muts), aan hebben, dragen, uitdoen, uittrekken, uitkleden (zich), zich verkleden, verkleedkleren, kleren, stof, kledingstuk, broek, spijkerbroek, broekspijp, rok, jurk, hemd, onderbroek, T-shirt, sok, pyjama, schoen, paar (schoenen), laars / laarzen, slipper, slof, sandaal, want, trui, mouw, das (sjaal), muts, pet, hoed, jas, winterjas, regenjas, opendoen, dichtdoen, knoop (jas), knoop (veter), veter, elastiek, klittenband, rits, ritssluiting, strik, riem, maat, strak, los, wijd, passen, ketting, ring, armband, oorbel,
Wassen en plassen
wassen, vies, schoon, bad, douche, douchen, water, kraan, koud, warm, heet, gloeiend, zeep, shampoo, uitspoelen, schuim, washand, spons, nat, kletsnat, doek, handdoek, afdrogen, droog, spiegel, kammen, kam, borstel, tandenborstel, tandpasta, poetsen, wc, wc-papier, afvegen, poepen, poep, doorspoelen, plassen, plas, pot / potje, luier,
Ziek
pijn, zeer, verkouden, hoesten, zakdoek, niezen, buikpijn, over, geven, spugen, hoofdpijn, keelpijn, misselijk, pil, aspirine, dokter, dokterstas, prik, prikken, ziekenhuis, ziekenwagen, dood, levend, bloed, pleister, wond / wondje, beter (hersteld), gezond,
Eten en drinken
Eten
honger, eten, kauwen, happen, opeten, het is op, bord / bordje, schotel / schoteltje, kom, mes, vork, lepel, tafel dekken, tafelkleed, hap / hapje, stuk / stukje, tussendoortje, pap, brood, broodje, boterham, boter, kaas, pindakaas, worst, hagelslag, avondeten, soep, pannenkoek, rijst, macaroni, spaghetti, pizza, ei, vlees, biefstuk, gehakt, vis, kip, aardappel, patat, friet - frietjes, chips, kroket, mayonaise, appelmoes, yoghurt, vla, groente, sla, tomaat, wortel, spinazie, boon,
Drinken
dorst, drinken, opdrinken, slok / slokje, beker, glas, fles, speen (baby), kop / kopje, pakje, schudden, rietje, morsen, sap, melk, chocomel - chocomelk - chocolademelk, koffie, thee, limonade, cola, sinas, bier,
Fruit
appel, peer, banaan, sinaasappel, mandarijn, kiwi, citroen, meloen, aardbei, kers, framboos, druif, schil, rijp, rotten,
Snoep
snoep - snoepje, lekkers, ijsje, lolly, likken, kauwgom, drop - dropje, chocolade, koek - koekje, cake, noot - nootje, pinda, suiker,
Smaken
proeven, lusten, zin hebben in, proeven, lekker, vies, zoet, zout, zuur,
Koken
eten maken, pan, koekenpan, bakken, snijden, roeren, meel, mengen, zeef, schort, knoeien,
Boodschappen doen
kopen, nieuw, boodschappen doen, portemonnee, geld, cent, goedkoop, duur, tas, boodschappentas, winkel, markt, slager, bakker, supermarkt, schap, boodschappenkar,
Op school
Wegwijs in de groep
groep, juf(frouw), meester, kind, kleuter, leren (iets), school, gang, haakje, ophangen, kapstok, deur, kloppen (aankloppen), klas, lokaal, binnen, rij, achterblijven, stil (geluid), rustig, onrustig, bel, bord (school / keuze), kast, rek, kist, zak, mand, opruimen, opbergen, wegleggen, bewaren, vegen, kleed, hoek, stoel, kruk, plaats (plek), plek, muur, plaat, plantjes, water geven, gieter, gieten, knop / knopje, drukken, lamp / lampje, licht / lichtje, stekker, stopcontact,
Kringroutines
tellen, dag (etmaal), gisteren, morgen, week, jaar, vandaag, morgen (ochtend), middag, kring, hulp / hulpje, kiezen, naast, vinger, opsteken, stilzitten,
Instructietaal/denktaal
Doen
aanwijzen, deze, die, dit, dat, gebruiken, voorlezen, plaat / plaatje, verhaal, versje, plaatje, zetten, leggen, werken, wijzen, proberen, het klopt, bijvoorbeeld, bekijken, uitkiezen, zelfstandig,
Denken
bedenken, idee, bedoelen, begrijpen, snappen, denken (aan), nadenken, geloven (aannemen), vinden (mening), misschien, volgens, eigenlijk, natuurlijk, waar (echt), zeker, vast (zeker), zomaar, vergeten, weten, (ge)makkelijk, moeilijk,
Communiceren
knikken, ja / jawel, wel, zo, nee, echt (heus), noemen, opletten, merken, vertellen, vragen, zeggen, fluister, en, praten, roepen, schreeuwen, kletsen, raden, raadsel,
Overig
moeten, mogen, willen, zullen, hoeven, nodig hebben / zijn, kunnen,
Belangrijke woordjes
en, ook, of, maar (doch), toch, omdat, want, dus, als (indien), eerst …dan, eerst …daar, na, ver, der (voorts),
Vraagwoorden
hoe, waarom, wie, wat, welk, waar,
Spelen en werken
werken, beginnen, bezig, door, gaan, klaar, af (klaar), afmaken, stoppen, fout, verkeerd, goed, goed zo!, keurig, slordig, prima, knap, lukken / het lukt,
Omgaan met spullen
spullen, afspreken, zorgen, aankomen (aanraken), afblijven, onvoorzichtig, oppassen, pas op!, waarschuwen, breken, breekbaar, kapotmaken, kapot, stuk, weg, kwijtraken, kwijt, jammer, vinden (terug),
Knutselen
klei, verf, hout, kurk, ijzer, plastic, lijm, plaksel, draad / draadje, naald, touw / touwtje, doos, deksel (doos), kraal, ketting rijgen, prullenbak, weggooien, schaar, werk / werkje, rommel, blik (doos), kleien, knippen, droogmaken, dichtmaken, vastmaken, opruimen, netjes, plakken, plakspullen, glimmen, maken (vervaardigen), prikken, scheuren, steken (plaatsen in), stempelen, stempel, vouwen,
Tekenen
tekenen, papier, potlood, plakband, puntenslijper, gum, tekening, punt (potlood), scherp, krijtje, kleur, en (ww), krassen, lijmkwast, verven, stift, dop,
Schrijven
schrijven, pen, woord, blad / blaadje (papier), brief, sturen (zenden), computer, letter, punt, lezen,
Speelgoed
speelgoed, spel (spelen), spelen, bouwhoek, bouwen, blok, stapelen, toren, kasteel, brug, omver, beer, knuffel, auto, boek, kaft, opendoen, dichtdoen, bak, krat, berg, poppenkast, poppenhuis, poppenhoek (huishoek), pop, poppenwagen, wieg, kussen (het), lego, oprapen, puzzel, puzzelen, kassa, sticker, plakboek, plakkertje, plakplaatjes,
Rollenspel en sprookjes
in ‘t echt, doen alsof, masker, ridder, directeur, boef, dief, politie, politieagent, politiepet, politiewagen, politiebureau, gevangenis, schieten, pistool, pang!, stop, kabouter, koning, koningin, deftig, boef, monster, reus, reusachtig, draak, dwerg, spook, fee, heks, bezem, bezemsteel, toveren, prins, prinses, troon,
Kleuren
blauw, bruin, geel, goud, grijs, groen, oranje, paars, rood, roze, wit, zilver, zwart, kleur, kleuren (ww), verkleuren,
Muziek en geluid
fluit, gitaar, piano, toeter, trommel, fluiten, zingen, meezingen, piepen, klinken, geluid, lawaai, herrie, muziek, liedje, tik (klap), cd / dvd,
Bewegen & spelen
spelen, liggen, staan, stilstaan, zitten, lopen, hollen, rennen, stappen, huppelen, stampen, sloffen, stap, langzaam, gymnastiek, gymmen, gymspullen, balk, op een rij, optillen, bal, rollen, gooien, vangen, mis, vast, los, loslaten, terug, voetbal, voetballen, streep, schoppen, stoten, tegen (plaats), buiten, durven, spannend, stoer, sterk, slap, klimmen, klimrek, boven, bovenop, hoog, omhoog, beneden, er, op, eraf, springen, hop / hup, hupsakee, naast, hangen, op z’n kop, ondersteboven, rechtop, afgaan, gevaarlijk, voorzichtig, vallen, afvallen, grond, pijn, kruipen, sluipen, hut, tent, in, uit, op, onder, door, doorheen, tussen, erin, steen, stok, speeltuin, wip, op en neer, schommel, heen en weer, draaimolen, draaien, ronddraaien, kar, step, fiets, fietsen, stuur, rijden, wagen, wiel, trekken, kiepen, omkiepen, botsen, botsing, omdraaien, omvallen, zand, zandbak, zandvorm, vullen, schep, scheppen, legen, afkloppen (zand), zwemmen, badpak, bikini, plons, spetter, en, rand, kant, diep, het ondiepe, spelletje, verstoppen, zoeken, knikker, knikkeren, springtouw, touwtje springen,
Feest
Verjaardag
jarig, verjaardag, verjaardagsfeest, jarige job, feestvieren, hoera, feesthoed, versieren, versiering, slinger, ballon, blazen, pakje, uitpakken, inpakken, cadeau, krijgen, verrassing, bedankt!, uitdelen, pakken, taart, kaars / kaarsje, aansteken, branden, uitblazen,
Uitjes
circus, circustent, woonwagen, clown, clownsneus, dansen, film, kaartje, klappen, vlag,
Kerst
Kerstmis, kerstfeest, kerstboom, kerstbal, kerstman, kerstliedje, kerstklok, kribbe, engel, baby, geboren, herder,
Sinterklaas
Sint / Sinterklaas, vijf december, sinterklaasfeest, sinterklaasliedje, staf, mijter, peper, noot, strooien, Piet / Zwarte piet, Stoomboot,
Rekenen - vergelijken - ruimte en tijd
Rekenen / hoeveelheid
tellen, nummer, keer, één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, eerste, tweede, derde, vierde, allebei, alletwee, alledrie, allemaal, elk, ieder, iedereen, niemand, half, heel, helemaal, hoeveel, geen, niets, niks, een paar, heleboel, zoveel, alles,
Vergelijken
als, zoals, hetzelfde, anders, soort, heel (erg), weinig – minder - minst, veel – meer - meest, goed – beter - best, groot – groter - grootst, dik – dikker - dikst, dun – dunner - dunst, klein – kleiner - kleinst, hoog - hoger - hoogst, kort - korter - kortst, lang - langer - langst, leeg - leger - leegst, vol - voller - volst, licht - lichter - lichtst, (groter etc.) dan, even groot, even klein, evenveel, meten, precies, te groot, te klein, te hoog, te kort, te veel,
Ruimte
waar, hier, daar, ergens, nergens, overal, voor, vooruit, achter, achteruit, beneden, boven, opzij, omhoog, omlaag, bovenop, bovenin, onder, onderin, onderaan, midden (znw), middenin, bij, naast, tegen, af, tussen, overheen, eraan, erbij, erbij kunnen, andersom, neerleggen, neerzetten,
Richting / de weg
waarheen, waar naartoe, dichtbij / dichterbij /, dichtstbij, ver - verder - verst, ver weg, naar, naartoe, heen, over, langs, tot, kant, links, rechts, rechtdoor,
Vormen
vorm, rond, plat, bol, cirkel, driehoek, lijn, punt, streep, stip, vierkant, vlak,
Tijd
tijd, wanneer?, altijd, steeds, soms, vaak, nooit, voor, voordat, na, nadat, klok, uur, dag, week, jaar, kalender, morgen, ochtend, middag, avond, dag, licht, zon, wakker, nacht, donker, maan, ster, slapen, moe, slaap, dromen, laat - later - laatst, vandaag, nu / nou, morgen, gisteren, toen, volgend, vorig, jong, oud, zo (dadelijk), dadelijk, straks, gauw, meteen, later, snel, gauw, hard (snel), vlug, daarna, daarvoor, duren, even, eindelijk, pas (kort geleden), net, al (reeds), bijna, terwijl, tegelijk, weer (nog eens), opeens, plotseling, ineens,
In en om het huis
Huis
wonen, huis, flat, thuis, kamer, woonkamer, bank, gordijn, tafel, tafelkleed, vaas, bos bloemen, stoel, trap, slaapkamer, bed, kussen, deken, laken, dekbed, wieg, keuken, koelkast, badkamer, boekenkast, gang, kapstok, radio, televisie, telefoon, telefoonnummer, telefoonboek, (op)bellen, krant, brief, brievenbus, kachel, verwarming, zolder, kelder, deur, sleutel, slot, op slot, raam, dak, schoorsteen, garage, tuin, hek, schuur,
Huis - werken
metselen, behangen, schoonmaken, stoffer en blik, doek / doekje, zeem, emmer, sop, wasmiddel, uitspoelen, ophangen, afdrogen, afwassen, ramenlappen,
Buren
buren, buurman, buurvrouw, buurmeisje, buurjongen,
Familie
moeder, vader, mama / ma / mam, papa / pa / pap, broer, zus, oma, opa, grootmoeder, grootvader, oom, tante, neef, nicht, foto,
Straat & verkeer
op straat
in de buurt, verkeer, stoep, stoeprand, weg, autoweg, fietspad, fietspomp, motor, scooter, brommer, rijden, rijbewijs, parkeren, parkeerplaats, bus, bushalte, instappen, uitstappen, tram, metro, taxi, vrachtauto, helikopter, hijskraan, tractor, graafmachine, druk (niet rustig), wachten, oversteken, zebrapad, klaar-over, overkant, kruispunt, verkeersbord, pijl, veilig, gordel, politie, bekeuren, bekeuring, botsen, gevaarlijk, gevaar, stoplicht, pas op!,
Op reis
vakantie, land, buitenland, reis, reizen, trein, station, vliegen, vliegtuig, vliegveld, boot, schip, varen, land (staat), aankomst, wereld, zee, berg, tent,
Natuur
Water
druppel, sproeien, spuiten, stromen, zinken, drijven,
Vuur
Dieren
aaien, bijten, mand, hol, hok, vogelnest, stal, kooi, poot, kop, staart, bek, snavel, snuit,
Huisdieren
hond, blaffen, kat, poes, miauwen, kater, konijn, marmot, cavia, vogel/ vogeltje,
Tuin en park
mus, merel, gans, waggelen, eend, kwaken, haas, muis, piepen, mol, egel, slak, vis, kikker,
Kleine diertjes
vlieg, spin, mug, mier, vlinder, lieveheersbeestje,
Boerderij
kinderboerderij, boerderij, boer, boerin, hooi, koe, kalf, geit, bok, schaap, paard, draven, veulen, varken, big, kip, haan, kuiken, ezel, bos, eekhoorn, hert, uil, vos, wolf,
Dierentuin
giraf, tijger, krokodil, leeuw, aap, olifant, slang, zebra, papegaai, beer, ijsbeer, schildpad,
Planten
plant, boom, tak, wortel, bos, aarde (grond), grond (aarde),
Seizoenen & weer
weer, lucht, wolk, wind, zon, herfst, het regent, het waait, blad / blaadje, rood, bruin, geel, dwarrelen, omwaaien, plas, paddestoel, dennenboom, dennenappel, kastanje, eikel, winter, koud, het vriest, ijs, sneeuw, het sneeuwt, sneeuwpop, wit, slee, schaatsen, schaats, glijden, lente, smelten, groeien, zaadje, grond, bloem, steel, paardebloem, wei, jonge dieren, pasgeboren, zomer, warm, de zon schijnt, gras, grasveld, groen, roos, schelp, strand, zand, golf