Groep 1 op thema
|
Deze woorden komen uit "De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters" afgekort BAK
Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen.
Terug naar:
- Handreikingbaklijst
- Basiswoorden groep 1
- Basiswoorden groep 1 uitbreiding
- Basiswoorden groep 2
- Basiswoorden groep 2 uitbreiding
- Groep 2 op thema
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z
Algemeen
mens, baby, kind, jongen, meisje, man, vrouw, grote mensen, volwassen,
zijn, blijven, worden, veranderen, ding,
Sociale vaardigheden
dag (groet), doei/doeg, hai/hoi, hallo, goedemiddag, goedemorgen, tot straks, tot ziens, welterusten, op bezoek komen, opendoen, visite, hand / handje geven, heten, naam, kus / kusje, juf(frouw), moeder, mama / ma / mam, vader, papa / pa / pap, straks, terug, laat, naar huis, gaan, zwaaien, brengen, halen, komen, meegaan,
blij, fijn, gelukkig, graag – liever - liefst, heerlijk, leuk, lief, mooi, prachtig, vrolijk, bang, schrikken, eng, boos, verdrietig, erg (vervelend), naar (vervelend), vervelend, alleen, samen, gek, raar, gewoon, normaal, zuchten, huilen, traan, zakdoek, op schoot, troosten, pech hebben, geluk hebben,
hebben, geven, aan, voor, met, zonder, nemen, helpen, alsjeblieft / alstublieft, dank (je wel), aan de hand, ruzie, klap, au, bijten, duwen, trekken, vechten, knijpen, slaan, stompen, spugen, plagen, pesten, ophouden, zeg (tussenw.), stom (dom), dom, stout, flauw, pestkop, probleem oplossen, aankijken, goedmaken, ok (okee), eerste, aan de beurt, om de beurt, om beurten, op je beurt wachten, voor je beurt praten, een voor een, ik, mij, mijn, jij / je, jou, je / jouw, hij / ie, hem, zijn (bez.vnw), ze / zij, haar (pers. vnw), haar (bez. vnw), u, we / wij, ons, jullie, hen (pers. vnw), hun, allebei, samen, gezellig, alleen, ongezellig, allemaal, alletwee, alledrie, erbij horen, eigen, elkaar, helpen, meegaan, meedoen, meehelpen, zelf, zich, van (bezit), afpakken, terugbrengen, teruggeven, ieder, ieder, een, iemand, vriend / vriendje, schat (lief iemand), meisje, jongen, mevrouw, meneer, kennen, horen bij, houden van, lijken op, kietelen, kriebelen, grap, lachen, giechelen,
Lichaam
hoofd, borst, buik, rug, bil, schouder, arm, elleboog, hand, duim, pink, been, knie, voet, teen, nek, hals, keel, lijf, gezicht, wang, kin, wimper, wenkbrauw, mond, lip, tand, bot,
oog, kijken, zien, oor, horen, luisteren, verstaan, neus, ruiken, tong, proeven, vinger, huid, voelen, zacht, hard, glad, ruw,
Persoonlijke verzorging
voorkant, achterkant, haar / haren, kapper, vlecht, mooi, baard, kaal, snor, spiegel, kam, kammen, bril, bloot, in je blootje, aan, aankleden (zich), aandoen, aantrekken, opzetten (muts), aan hebben, dragen, uitdoen, uittrekken, uitkleden (zich), zich verkleden, verkleedkleren, kleren, stof, kledingstuk, broek, spijkerbroek, broekspijp, rok, jurk, hemd, onderbroek, T-shirt, sok, pyjama, schoen, paar (schoenen), laars / laarzen, slipper, slof, sandaal, want, trui, mouw, das (sjaal), muts, pet, hoed, jas, winterjas, regenjas, opendoen, dichtdoen, knoop (jas), knoop (veter), veter, elastiek, klittenband, rits, ritssluiting, strik, riem, maat, strak, los, wijd, passen, ketting, ring, armband, oorbel,
wassen, vies, schoon, bad, douche, douchen, water, kraan, koud, warm, heet, gloeiend, zeep, shampoo, uitspoelen, schuim, washand, spons, nat, kletsnat, doek, handdoek, afdrogen, droog, spiegel, kammen, kam, borstel, tandenborstel, tandpasta, poetsen, wc, wc-papier, afvegen, poepen, poep, doorspoelen, plassen, plas, pot / potje, luier,
pijn, zeer, verkouden, hoesten, zakdoek, niezen, buikpijn, over, geven, spugen, hoofdpijn, keelpijn, misselijk, pil, aspirine, dokter, dokterstas, prik, prikken, ziekenhuis, ziekenwagen, dood, levend, bloed, pleister, wond / wondje, beter (hersteld), gezond,
Eten en drinken
honger, eten, kauwen, happen, opeten, het is op, bord / bordje, schotel / schoteltje, kom, mes, vork, lepel, tafel dekken, tafelkleed, hap / hapje, stuk / stukje, tussendoortje, pap, brood, broodje, boterham, boter, kaas, pindakaas, worst, hagelslag, avondeten, soep, pannenkoek, rijst, macaroni, spaghetti, pizza, ei, vlees, biefstuk, gehakt, vis, kip, aardappel, patat, friet - frietjes, chips, kroket, mayonaise, appelmoes, yoghurt, vla, groente, sla, tomaat, wortel, spinazie, boon,
dorst, drinken, opdrinken, slok / slokje, beker, glas, fles, speen (baby), kop / kopje, pakje, schudden, rietje, morsen, sap, melk, chocomel - chocomelk - chocolademelk, koffie, thee, limonade, cola, sinas, bier,
appel, peer, banaan, sinaasappel, mandarijn, kiwi, citroen, meloen, aardbei, kers, framboos, druif, schil, rijp, rotten,
snoep - snoepje, lekkers, ijsje, lolly, likken, kauwgom, drop - dropje, chocolade, koek - koekje, cake, noot - nootje, pinda, suiker,
proeven, lusten, zin hebben in, proeven, lekker, vies, zoet, zout, zuur,
eten maken, pan, koekenpan, bakken, snijden, roeren, meel, mengen, zeef, schort, knoeien,
kopen, nieuw, boodschappen doen, portemonnee, geld, cent, goedkoop, duur, tas, boodschappentas, winkel, markt, slager, bakker, supermarkt, schap, boodschappenkar,
Op school
groep, juf(frouw), meester, kind, kleuter, leren (iets), school, gang, haakje, ophangen, kapstok, deur, kloppen (aankloppen), klas, lokaal, binnen, rij, achterblijven, stil (geluid), rustig, onrustig, bel, bord (school / keuze), kast, rek, kist, zak, mand, opruimen, opbergen, wegleggen, bewaren, vegen, kleed, hoek, stoel, kruk, plaats (plek), plek, muur, plaat, plantjes, water geven, gieter, gieten, knop / knopje, drukken, lamp / lampje, licht / lichtje, stekker, stopcontact,
tellen, dag (etmaal), gisteren, morgen, week, jaar, vandaag, morgen (ochtend), middag, kring, hulp / hulpje, kiezen, naast, vinger, opsteken, stilzitten,
Instructietaal/denktaal
aanwijzen, deze, die, dit, dat, gebruiken, voorlezen, plaat / plaatje, verhaal, versje, plaatje, zetten, leggen, werken, wijzen, proberen, het klopt, bijvoorbeeld, bekijken, uitkiezen, zelfstandig,
bedenken, idee, bedoelen, begrijpen, snappen, denken (aan), nadenken, geloven (aannemen), vinden (mening), misschien, volgens, eigenlijk, natuurlijk, waar (echt), zeker, vast (zeker), zomaar, vergeten, weten, (ge)makkelijk, moeilijk,
knikken, ja / jawel, wel, zo, nee, echt (heus), noemen, opletten, merken, vertellen, vragen, zeggen, fluister, en, praten, roepen, schreeuwen, kletsen, raden, raadsel,
moeten, mogen, willen, zullen, hoeven, nodig hebben / zijn, kunnen,
en, ook, of, maar (doch), toch, omdat, want, dus, als (indien), eerst …dan, eerst …daar, na, ver, der (voorts),
hoe, waarom, wie, wat, welk, waar,
werken, beginnen, bezig, door, gaan, klaar, af (klaar), afmaken, stoppen, fout, verkeerd, goed, goed zo!, keurig, slordig, prima, knap, lukken / het lukt,
spullen, afspreken, zorgen, aankomen (aanraken), afblijven, onvoorzichtig, oppassen, pas op!, waarschuwen, breken, breekbaar, kapotmaken, kapot, stuk, weg, kwijtraken, kwijt, jammer, vinden (terug),
klei, verf, hout, kurk, ijzer, plastic, lijm, plaksel, draad / draadje, naald, touw / touwtje, doos, deksel (doos), kraal, ketting rijgen, prullenbak, weggooien, schaar, werk / werkje, rommel, blik (doos), kleien, knippen, droogmaken, dichtmaken, vastmaken, opruimen, netjes, plakken, plakspullen, glimmen, maken (vervaardigen), prikken, scheuren, steken (plaatsen in), stempelen, stempel, vouwen,
tekenen, papier, potlood, plakband, puntenslijper, gum, tekening, punt (potlood), scherp, krijtje, kleur, en (ww), krassen, lijmkwast, verven, stift, dop,
schrijven, pen, woord, blad / blaadje (papier), brief, sturen (zenden), computer, letter, punt, lezen,
speelgoed, spel (spelen), spelen, bouwhoek, bouwen, blok, stapelen, toren, kasteel, brug, omver, beer, knuffel, auto, boek, kaft, opendoen, dichtdoen, bak, krat, berg, poppenkast, poppenhuis, poppenhoek (huishoek), pop, poppenwagen, wieg, kussen (het), lego, oprapen, puzzel, puzzelen, kassa, sticker, plakboek, plakkertje, plakplaatjes,
in ‘t echt, doen alsof, masker, ridder, directeur, boef, dief, politie, politieagent, politiepet, politiewagen, politiebureau, gevangenis, schieten, pistool, pang!, stop, kabouter, koning, koningin, deftig, boef, monster, reus, reusachtig, draak, dwerg, spook, fee, heks, bezem, bezemsteel, toveren, prins, prinses, troon,
blauw, bruin, geel, goud, grijs, groen, oranje, paars, rood, roze, wit, zilver, zwart, kleur, kleuren (ww), verkleuren,
fluit, gitaar, piano, toeter, trommel, fluiten, zingen, meezingen, piepen, klinken, geluid, lawaai, herrie, muziek, liedje, tik (klap), cd / dvd,
spelen, liggen, staan, stilstaan, zitten, lopen, hollen, rennen, stappen, huppelen, stampen, sloffen, stap, langzaam, gymnastiek, gymmen, gymspullen, balk, op een rij, optillen, bal, rollen, gooien, vangen, mis, vast, los, loslaten, terug, voetbal, voetballen, streep, schoppen, stoten, tegen (plaats), buiten, durven, spannend, stoer, sterk, slap, klimmen, klimrek, boven, bovenop, hoog, omhoog, beneden, er, op, eraf, springen, hop / hup, hupsakee, naast, hangen, op z’n kop, ondersteboven, rechtop, afgaan, gevaarlijk, voorzichtig, vallen, afvallen, grond, pijn, kruipen, sluipen, hut, tent, in, uit, op, onder, door, doorheen, tussen, erin, steen, stok, speeltuin, wip, op en neer, schommel, heen en weer, draaimolen, draaien, ronddraaien, kar, step, fiets, fietsen, stuur, rijden, wagen, wiel, trekken, kiepen, omkiepen, botsen, botsing, omdraaien, omvallen, zand, zandbak, zandvorm, vullen, schep, scheppen, legen, afkloppen (zand), zwemmen, badpak, bikini, plons, spetter, en, rand, kant, diep, het ondiepe, spelletje, verstoppen, zoeken, knikker, knikkeren, springtouw, touwtje springen,
Feest
jarig, verjaardag, verjaardagsfeest, jarige job, feestvieren, hoera, feesthoed, versieren, versiering, slinger, ballon, blazen, pakje, uitpakken, inpakken, cadeau, krijgen, verrassing, bedankt!, uitdelen, pakken, taart, kaars / kaarsje, aansteken, branden, uitblazen,
circus, circustent, woonwagen, clown, clownsneus, dansen, film, kaartje, klappen, vlag,
Kerstmis, kerstfeest, kerstboom, kerstbal, kerstman, kerstliedje, kerstklok, kribbe, engel, baby, geboren, herder,
Sint / Sinterklaas, vijf december, sinterklaasfeest, sinterklaasliedje, staf, mijter, peper, noot, strooien, Piet / Zwarte piet, Stoomboot,
Rekenen - vergelijken - ruimte en tijd
tellen, nummer, keer, één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, eerste, tweede, derde, vierde, allebei, alletwee, alledrie, allemaal, elk, ieder, iedereen, niemand, half, heel, helemaal, hoeveel, geen, niets, niks, een paar, heleboel, zoveel, alles,
als, zoals, hetzelfde, anders, soort, heel (erg), weinig – minder - minst, veel – meer - meest, goed – beter - best, groot – groter - grootst, dik – dikker - dikst, dun – dunner - dunst, klein – kleiner - kleinst, hoog - hoger - hoogst, kort - korter - kortst, lang - langer - langst, leeg - leger - leegst, vol - voller - volst, licht - lichter - lichtst, (groter etc.) dan, even groot, even klein, evenveel, meten, precies, te groot, te klein, te hoog, te kort, te veel,
waar, hier, daar, ergens, nergens, overal, voor, vooruit, achter, achteruit, beneden, boven, opzij, omhoog, omlaag, bovenop, bovenin, onder, onderin, onderaan, midden (znw), middenin, bij, naast, tegen, af, tussen, overheen, eraan, erbij, erbij kunnen, andersom, neerleggen, neerzetten,
waarheen, waar naartoe, dichtbij / dichterbij /, dichtstbij, ver - verder - verst, ver weg, naar, naartoe, heen, over, langs, tot, kant, links, rechts, rechtdoor,
vorm, rond, plat, bol, cirkel, driehoek, lijn, punt, streep, stip, vierkant, vlak,
tijd, wanneer?, altijd, steeds, soms, vaak, nooit, voor, voordat, na, nadat, klok, uur, dag, week, jaar, kalender, morgen, ochtend, middag, avond, dag, licht, zon, wakker, nacht, donker, maan, ster, slapen, moe, slaap, dromen, laat - later - laatst, vandaag, nu / nou, morgen, gisteren, toen, volgend, vorig, jong, oud, zo (dadelijk), dadelijk, straks, gauw, meteen, later, snel, gauw, hard (snel), vlug, daarna, daarvoor, duren, even, eindelijk, pas (kort geleden), net, al (reeds), bijna, terwijl, tegelijk, weer (nog eens), opeens, plotseling, ineens,
In en om het huis
wonen, huis, flat, thuis, kamer, woonkamer, bank, gordijn, tafel, tafelkleed, vaas, bos bloemen, stoel, trap, slaapkamer, bed, kussen, deken, laken, dekbed, wieg, keuken, koelkast, badkamer, boekenkast, gang, kapstok, radio, televisie, telefoon, telefoonnummer, telefoonboek, (op)bellen, krant, brief, brievenbus, kachel, verwarming, zolder, kelder, deur, sleutel, slot, op slot, raam, dak, schoorsteen, garage, tuin, hek, schuur,
metselen, behangen, schoonmaken, stoffer en blik, doek / doekje, zeem, emmer, sop, wasmiddel, uitspoelen, ophangen, afdrogen, afwassen, ramenlappen,
buren, buurman, buurvrouw, buurmeisje, buurjongen,
moeder, vader, mama / ma / mam, papa / pa / pap, broer, zus, oma, opa, grootmoeder, grootvader, oom, tante, neef, nicht, foto,
Straat & verkeer
in de buurt, verkeer, stoep, stoeprand, weg, autoweg, fietspad, fietspomp, motor, scooter, brommer, rijden, rijbewijs, parkeren, parkeerplaats, bus, bushalte, instappen, uitstappen, tram, metro, taxi, vrachtauto, helikopter, hijskraan, tractor, graafmachine, druk (niet rustig), wachten, oversteken, zebrapad, klaar-over, overkant, kruispunt, verkeersbord, pijl, veilig, gordel, politie, bekeuren, bekeuring, botsen, gevaarlijk, gevaar, stoplicht, pas op!,
vakantie, land, buitenland, reis, reizen, trein, station, vliegen, vliegtuig, vliegveld, boot, schip, varen, land (staat), aankomst, wereld, zee, berg, tent,
Natuur
druppel, sproeien, spuiten, stromen, zinken, drijven,
aaien, bijten, mand, hol, hok, vogelnest, stal, kooi, poot, kop, staart, bek, snavel, snuit,
hond, blaffen, kat, poes, miauwen, kater, konijn, marmot, cavia, vogel/ vogeltje,
mus, merel, gans, waggelen, eend, kwaken, haas, muis, piepen, mol, egel, slak, vis, kikker,
vlieg, spin, mug, mier, vlinder, lieveheersbeestje,
kinderboerderij, boerderij, boer, boerin, hooi, koe, kalf, geit, bok, schaap, paard, draven, veulen, varken, big, kip, haan, kuiken, ezel, bos, eekhoorn, hert, uil, vos, wolf,
giraf, tijger, krokodil, leeuw, aap, olifant, slang, zebra, papegaai, beer, ijsbeer, schildpad,
plant, boom, tak, wortel, bos, aarde (grond), grond (aarde),
weer, lucht, wolk, wind, zon, herfst, het regent, het waait, blad / blaadje, rood, bruin, geel, dwarrelen, omwaaien, plas, paddestoel, dennenboom, dennenappel, kastanje, eikel, winter, koud, het vriest, ijs, sneeuw, het sneeuwt, sneeuwpop, wit, slee, schaatsen, schaats, glijden, lente, smelten, groeien, zaadje, grond, bloem, steel, paardebloem, wei, jonge dieren, pasgeboren, zomer, warm, de zon schijnt, gras, grasveld, groen, roos, schelp, strand, zand, golf